72
DONDERDAG 24 JANUARI 1935.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen,
(van Eek e.a.)
alleen van de maatschappij in het algemeen, maar ook van
den overgang naar het socialisme. Wanneer het kan, zoolang
dus in Nederland de democratie wordt gehandhaafd, zij het
met enkele inbreuken, zijn de sociaal-democraten bereid met
eerlijke democraten samen te werken om fascistische dictatuur
tegen te gaan. Het oogenblik kan komen, dat in Nederland
de democratie niet meer ten volle kan worden uitgeoefend;
de sociaal-democraten zijn dan ook vrij om, waar dan de demo
cratie niet meer met democratische middelen verdedigd kan
worden, tot andere middelen hun toevlucht te nemen. Maar
dat wenschen zij niet. Met behoud van ieder's overtuiging
en standpunt moet het mogelijk zijn, dat de verschillende
democratische elementen elkaar op sommige punten vinden
en trachten de democratie tegen de opdringende dictatuur
te verdedigen.
De heer Vos kan in vele opzichten met het door den Voor
zitter gesprokene meegaan; volkomen vereenigt hij zich met
den Voorzitter inzake de beteekenis van deze debatten;
spreker verklaart zich bereid mede te werken aan een even-
tueele poging van den Voorzitter om te bereiken, dat in het
vervolg alleen de fractievoorzitters bij de algemeene be
schouwingen het woord zullen voeren.
Uit het gewijzigde voorstel van het College met betrekking
tot de marge voor de onderwijzers bij het buitengewoon
lager onderwijs (agendapunt No. 9) kan spreker niet lezen,
dat het de bedoeling is de marge niet in twee, maar in drie
jaar af te schaffen; het voorstel zegt wel, hoe de regeling
zal zijn voor de jaren 1935 en 1936, maar spreekt niet over
de volgende jaren. Spreker vermoedt, dat de heer Groeneveld
het met zijn „bijzonder juridisch onderscheidingsvermogen"
goed ziet.
Spreker kan natuurlijk ook met het nieuwe voorstel niet
medegaan op grond van de redenen, die hij in de vorige
vergadering heeft aangegeven. Spreker blijft daarom de
ingediende amendementen, in het bijzonder dat van den
heer Verweij, hetwelk verder gaat dan sprekers amendement,
bij den Raad aanbevelen.
Spreker is dankbaar voor en tevreden met het antwoord,
dat de Wethouder van Onderwijs heeft gegeven in zake het
bezoeken van bewaarscholen door kinderen beneden den bij
de verordening voorgeschreven leeftijd. Uit het antwoord
is gebleken, dat de mededeelingen, die spreker daaromtrent
in den Raad heeft gedaan, voor het grootste gedeelte juist
waren. De Wethouder heeft met de schoolbesturen gesproken
en er zijn wijzigingen aangebracht, waarvan spreker hoopt,
dat zij afdoende zijn. Spreker is dankbaar voor dit werk.
Hij is echter vooral dankbaar, omdat in het feit, dat de
Wethouder er aan gearbeid heeft en het betrokken school
bestuur wijziging in den toestand heeft gebracht, de erkenning
ligt opgesloten, dat er handelingen waren gepleegd in strijd
met de verordening, waaraan allen zich behooren te onder
werpen.
De heer Tepe moet beslist hiertegen opkomen. Spreker
heeft gezegd, dat er handelingen zijn gepleegd, die aan
leiding zouden kunnen geven tot verdenkingen en verkeerde
gedachten.
De heer Vos heeft ook niet beweerd, dat de heer Tepe
het gezegd heeft.
De Voorzitter constateert, dat het een conclusie is, die
voor de verantwoordelijkheid van den heer Vos blijft.
De heer Vos zegt, dat dit inderdaad de bedoeling is. Spreker
is er dankbaar voor, dat hij deze conclusie mag trekken.
Spreker is met het antwoord van den Wethouder tevreden,
voor zoover het de oplossing van het raadsel heeft gebracht.
Toch heeft de Wethouder nog iets vergeten.
Spreker herinnert zich, bij 2 van de 3 begrootingen ge
sproken te hebben over het schoolparlementook daarop
had hij een antwoord van den Wethouder verwacht. Spreker
weet, dat de Wethouder ook daaraan heeft gewerkt en heeft
met dezen daarover een bespreking gehad; nu had spreker
echter gaarne gehoord hoever hij met dien arbeid was ge
komen. Spreker is evenwel tevreden, wanneer hij nog gelegen
heid zal krijgen, en die krijgt hij zeker, om in het kabinet
van den Wethouder die zaak nog eens nader te bespreken;
misschien zal hij vóór het einde van het 4-jarig tijdperk
nog eenig resultaat daarvan zien. Alleen is van deze vergeet
achtigheid van den Wethouder het onaangename gevolg,
dat spreker hem nog eenigen tijd in spanning zal moeten
laten en hem het cijfer nog niet kan toekennen.
De Wethouder dwaalt, wanneer hij meent, dat de plaats
gehad hebbende bezuinigingen het onderwijs niet ernstig
Gemcentebcgrooting Algemeene beschouwingen.
(Vos e.a.)
hebben aangetast. Als de Wethouder dan er op wijst, dat
het in andere gemeenten nog erger is, dan erkent spreker
dat, maar men moet niet kijken naar de gemeenten, waar
het erger is, maar naar die, waar het beter is, opdat de
Voorzitter, nogmaals, als hij onder collega's is, het gevoel
zal kunnen hebben, dat zij hem benijden, omdat het met
het onderwijs hier zoo goed gaat zoodat hij dan zal kunnen
zeggen: dat komt omdat wij in Leiden een knappen Wet
houder hebben, die de zaken zoo goed regelt. Bij andere
takken van dienst, blijken de gevolgen van genomen maat
regelen dikwijls vrij spoedig en kunnen deze worden stop
gezet, of vervangen, indien de gevolgen er van nadeelig
blijken. Dit is bij het onderwijs niet het geval; de gevolgen
van maatregelen ten aanzien van het onderwijs blijken eerst
na 10, 15 jaren, en wanneer ze nadeelig zijn voor het "onder
wijs, dan duurt het na die 15 jaar nog weer veel langer dan
15 jaren voordat de toegebrachte schade is ingehaald. Dit
moeten Raad en College ernstig bedenken; bij het nemen
van maatregelen op het gebied van het onderwijs moet men
alzoo zeer bedachtzaam en dubbel waakzaam zijn.
De Wethouder van Onderwijs, die ook iets gezegd heeft
over de salarisverlaging en de belastingheffing, zal wel ge
noegen willen nemen met het antwoord, dat spreker den
Wethouder van Financiën daaromtrent geeft.
De Wethouder van Financiën heeft geen prettige manier
van debatteeren en geeft blijk, vlug op de teenen getrapt
te zijn. Spreker is gaarne bereid daarvan nota te nemen en
bij het naderen van den Wethouder te zorgen uit de buurt
van diens teenen te blijven, maar dan is het nog meer plicht
voor den Wethouder om te zorgen, dat indien hij spreker
nadert, hij ook diens teenen voorzichtig behandelt. Als de
Wethouder daarop trapt, gebeurt het op een bijzondere
manier en doet hij net, alsof het zijn schuld niet is.
Toen de heer Goslinga sprak over de belastingverhoogingen,
die het College heeft voorgesteld, zei hij„Burgemeester en
Wethouders schromen niet de impopulariteit", waarmede
hij wilde zeggen: de heer Vos doet het wel en heeft daarom
tegen de belastingverhoogingen gestemd.
Dat is zeer onjuist. Spreker werkt in den Raad niet om
populair te zijn, maar om het belang van de gemeente te
dienen naar de politieke inzichten, die daarbij z.i. de beste
zijn. Spreker doet het met zijn zwakke vermogen, dat veel
zwakker is dan dat van den heer Goslinga, zoo goed als hij
het kan en erkent, dat hij daarbij fouten zal maken. De heer
Goslinga mist echter het recht van spreker iets anders te
denken dan hij van hem denken mag.
Wanneer de heer Goslinga beweert, dat spreker heeft
gezegd, voorstander te zijn van belastingverhooging, heeft
hij niet goed geluisterd. Spreker zeide een tegenstander te
zijn van salarisverlaging, die hij als onbillijk beschouwt,
omdat zij offers vraagt van groepen van burgers, en een
voorstander te zijn van een rechtvaardige belastingver
hooging, omdat zij offers eischt van de burgerij in haar geheel.
Men had dan ook bij den aanvang van de crisis moeten
beginnen met verhooging van de belastingen in plaats van
met verlaging van de salarissen. De heer Goslinga wenscht
nu, dat spreker zal medewerken tot verlaging van de sala
rissen.
De heer Goslinga zegt, dat de heer Vos nu om de zaak heen-
draait. De gemeente is inderdaad begonnen met verhooging
van de belastingen en de heer Vos heeft daartegen gestemd.
De heer Vos merkt op, dat de salarissen reeds verlaagd
waren vóór 1931, toen spreker lid van den Raad werd.
De heer Goslinga zegt, dat het niet waar. is. De salarissen
zijn voor het eerst in 1932 verlaagd.
De heer Vos bedoelt de salarissen in het algemeen en niet
alleen die van het gemeentepersoneel. Spreker gaat natuurlijk
niet stemmen vóór belastingverhooging naast de salaris
vermindering; dan zou men die groep burgers dubbel laten
lijden.
De oplossing van dit raadsel is geen andere dan dat de heer
Goslinga verzuimd heeft, gebruik te maken van zijn ver
mogen tot logisch denken.
De heer Goslinga zegt, dat de heer Vos praatjes verkocht
heeft.
De heer Vos zegt, dat er volgens den heer Bosman loons
verlaging moet komen, maar dat „met het verlaagde loon
hetzelfde gekocht moet kunnen worden". Dat is het juist!
Tegen loonsverlaging zou nooit zooveel bezwaar zijn gemaakt
wanneer daarnaast pogingen waren gedaan om te zorgen,