70
DONDERDAG 24 JANUARI 1935.
Gemeentcbegrooting Algemeene beschouwingen,
(van Eek e.a.)
werken tegen het normale loon moesten worden uitgevoerd,
maar dat zij'zich er bij zouden neerleggen, indien in verband
met een uitkeering uit het Werkfonds 1934 de loonen in
overleg met de vakorganisaties op een iets lager bedrag
zouden worden bepaald.
Over de uitvoering van sommige dezer werken in werk
verschaffing is geen oogenblik in de sociaal-democratische
fractie gesproken. Datgene, wat de heer van Stralen daar
omtrent heeft gezegd, blijft voor zijn persoonlijke rekening,
al pleit er ook iets voor. Spreker kan zich voorstellen, dat
iemand, die ziet hoe moeilijk de toestanden zijn en hoeveel
menschen werkloos rondloopen, ten slotte zegt: geef hun in
Godsnaam werk, al is het in werkverschaffing.
De heer Wilmer merkt op, dat de heer van Eek het nooit
heeft kunnen begrijpen en waardeeren, wanneer hetzelfde
werd gezegd van de zijde van spreker en de zijnen.
De heer van Eek zegt, dat geen sprake is van waardeeren.
Spreker acht het verkeerd, omdat het in de eerste plaats
beteekent een ontzaglijke loondruk.
De heer Wilmer en de zijnen waren er dan ook altijd
contre coeur voor, evenals de heer van Stralen het nu is.
De heer van Eek erkent, dat de heer Wilmer dit er voor kan
aanvoeren. Spreker en zijn fractie zijn echter niet veranderd.
De uitvoering van werken in werkverschaffing doet in de
tweede plaats mislukken de poging om den betrokkenen een
iets grooter inkomen te geven. Dit zijn zeer groote nadeelen.
Voorts zou spreker zeer wenschen, dat de menschen weer
terugkeerden tot hun normale werk; bij de werkverschaffing
is dit niet het geval. Al gebeurt het met goede bedoelingen,
de werkverschaffing is een soort armenzorg.
Sprekers voorstel tot verlaging der gas- en electriciteits-
prijzen (No. 18) is ingegeven door dezelfde motieven als het
voorstel tot werkverruiming (No. 12). Spreker weet wel, dat
er een groote administratieve rompslomp aan verbonden is,
maandelijks het inkomen der menschen te onderzoeken, maar
er is geen ander middel op het oogenblik om de werkloozen
te helpen; de Regeering verbiedt het; men mag op geenerlei
wijze den werkloozen tegemoetkomen. Dit voorstel doet een
poging om door rekening te houden met de inkomsten te ont
snappen aan het verbod om den werkloozen een speciaal tarief
te geven. Men doet dan tenminste een ernstige poging om
hen te helpen. Het voorstel-van Weizen (No. 10) is ongeveer
hetzelfde, kost ongeveer hetzelfde en als sprekers voorstel
verworpen wordt, zal hij daarvoor stemmen.
De denkbeelden van den heer Bosman hebben in den Raad
niet veel instemming gevonden, tot sprekers vreugde, maar
ook eenigszins tot zijn verwondering, want wat de heer Bos
man uitspreekt, wordt door de Regeering in het algemeen toe
gepast; de Regeering tracht de loonen te doen dalen, omdat
zij dat in het algemeen belang acht; de heer Bosman zegt
het wat ruwer en forscher, maar het gaat eigenlijk in dezelfde
richting. Het doet spreker genoegen, dat de Raad voor die
consequentie is teruggeschrokken. De heer Bosman verkondigt
hier uiterst reactionnaire denkbeelden; hij wil b.v. langer
dan 48 uur per week laten werken. In dezen tijd, terwijl
men met de productie geen raad weet en in verschillende
landen door verkorting van den arbeidstijd de werkloosheid
zoekt in te perken, wil de heer Bosman de arbeiders langer
laten werken. Dat is een poging om de klok terug te zetten;
spreker is blij, dat dit tenminste op grooten weerstand is
gestuit.
Spreker hoopt, dat hier nooit meer gebruikt zal worden de
uitdrukking „de linkerzijde", waartoe dan ook de Vrijheids
bond zou behooren; het is beter, dezen in te deelen bij de
uiterste rechterzijde; daar hoort hij eigenlijk thuis.
Spreker betreurt het, dat het College niet is teruggekomen
op het voornemen om den drankbestrijdersorganisaties geen
steun te verleenen. Men heeft gezegd eerbied te hebben voor
het werk dezer organisaties en desnoods bereid te zijn een
motie aan te nemen; dit is toch wel een zeer goedkoope wijze
van steunen. Spreker is het met den heer Wilbrink eens, dat
het gewenscht is, dat de overheid door het verleenen van een
subsidie dit werk moreel steunt. De alcohol sticht in het alge
meen zooveel maatschappelijk kwaad en veroorzaakt zoo'n
groot maatschappelijk leed, dat het gewenscht is, dat de
overheid zich niet afzijdig houdt. De overheid moet dit werk
zelf voor een deel doen; doet zij dit niet, dan is het gewenscht,
dat zij het haar steun verleent.
Spreker merkt omtrent de medezeggenschap op, dat het
langzamerhand een technisch begrip is geworden. Spreker ver
staat er in het algemeen onder: het toekennen van invloed
aan de werkers in de bedrijven op het beheer van de bedrijven
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen,
(van Eek e.a.)
in het algemeen en van de onderdeelen in het bijzonder, met
uitzondering van de regeling van de arbeidsvoorwaarden.
De lijdensgeschiedenis, die de medezeggenschap heeft door
gemaakt in de verschillende gemeentebesturen, die zich met
deze zaak bemoeid hebben, doet spreker er niet al te gerust
op zijn, dat, wanneer de Wethouder de zaak aan de nieuwe
instelling in samenwerking met die gemeentebesturen toe
vertrouwt, er ip de eerste jaren iets van terechtkomen zal. Op
sprekers vraag, hoe het met de zaak gesteld is, zal de Wet
houder telkens kunnen antwoorden, dat de zaak in studie is,
maar men met die studie niet veel vordert, doch hij zich
daarbij moet neerleggen.
Spreker is dan ook niet zeer ingenomen met het denkbeeld
van den Wethouder.
Het onthouden van de medezeggenschap aan het personeel
is een gevolg van het gebrek aan vertrouwen. Indien men de
zaken niet zoodanig durft regelen, dat degenen, die in over
heidsdienst zijn, het recht hebben zich over het een en ander
uit te spreken en men beschouwt de medezeggenschap als
een gevaarlijke proefneming, spreekt daaruit een ontzaglijk
gebrek aan vertrouwen, dat groote nadeelen moet veroorzaken.
Met het geven van vertrouwen wekt men vertrouwen en maakt
men den band tusschen de werkers en het bedrijf sterker.
Indien men iemand vertrouwen schenkt en invloed toekent,
ontstaat voor hem verantwoordelijkheid voor den gang van
zaken in het bedrijf.
De heer van Weizen acht dit natuurlijk verkeerd en stelt
zich op het standpunt, dat het vormen van een band tusschen
de arbeiders en het bedrijf beteekent de consolidatie van het
kapitalisme. Den heer van Weizen ontbreekt het vertrouwen
in de arbeiders en in de werking van het kapitalisme, want
door die medezeggenschap wordt de klassenstrijd niet opge
heven laat men dat nooit denkenwel wordt hij in ordelijker
en beter banen geleid. De tegenstellingen blijven echter be
staan en de arbeiders, die den klassenstrijd strijden, zullen de
medezeggenschap ook gebruiken om hun denkbeelden ook
daar tot uiting te brengen en ten zege te voeren. De bloei van
de bedrijven is ook een belang van de werkers; het is dus
gewenscht, dat die daarover ook hun oordeel kunnen uit
spreken. Door hen, die staan op het standpunt van den klas
senstrijd, behoeft de medezeggenschap dus niet te worden
afgekeurd.
Er is geen sprake van, dat de sociaal-democraten, zooals
de heer van Weizen meent, langzamerhand opgeven hun
denkbeeld van opheffing van den privaten eigendom van
grond en arbeidsmiddelen; wel meenen zij, dat de over
gang van kapitalisme naar socialisme zoodanig moet geschie
den, dat daarbij de belangen van de gansche bevolking in
het oog gehouden worden. Wat de communisten nastreven,
schept een sfeer van geestelijke verwildering en van stoffelijke
ellende, waardoor het-socialisme veel moeilijker zal worden
benaderd. Het kapitalisme afbreken is uitstekend, maar
men kan met het afbreken niet verder gaan dan men met den
opbouw vordert.
De heer van Weizen zegt, dat Marx het anders gezegd heeft.
De heer van Eek: Maar niet in dezen tijd. Marx stond te
ver af van de socialistische maatschappij om precies de moei
lijkheden van den overgang naar het socialisme te kunnen
beoordeelen; op het oogenblik staat men daar dichter bij
en kan men die moeilijkheden beter overzien. Plicht is stap
voor stap naar het socialisme te gaan, maar tegelijk moet
men zich verantwoordelijk stellen voor elke daad in die
richting. Men kan niet zeggen: het kapitalisme moet af
gebroken en tenslotte zal onder het socialisme de zaak wel
terechtkomen. Men moet zorgen, dat de bevolking niet het
slachtoffer wordt, bij wat men doet.
Op het oogenblik zijn de sociaal-democraten overal bezig
met de samenstelling van een plan van den arbeid, dat in
wezen niets anders is dan een poging om langs een ordelijken
weg geleidelijk van het kapitalisme te komen naar het
socialisme. Het Nederlandsche plan van den arbeid, dat nog
niet in de S.D.A.P. is behandeld, berust op de volgende
grondslagen
1. den weg wijzen uit de crisis, o. a. door werkverruiming
door vervroegd of versneld uitvoeren van groote publieke
werken in gemeente, rijk en provincie, op zeer groote schaal
en tegen normaal loon.
2. ingrijpen in het bankwezen, voorzoover de crisis
gevaren komen van de geldzijde van het economische leven
en ingrijpen in de industrie door contröle op de uitbreiding
en de rationalisatie van de ondernemingen.
3. het trekken van richtlijnen voor de bemoeienis van den
staat met den economischen bouw van Nederland, ordening
wat betreft de verzorging voor eerste levensbehoeften,