44
WOENSDAG 23
JANUARI 1935.
Gcmeentebegrooting Algemeenc beschouwingen.
(Tobé e.a.)
Laat het College dan ook trachten op andere wijze te
bezuinigen, maar in elk geval de tarieven van de Licht
fabrieken zoodanig vaststellen, dat daardoor de concurrentie
niet opgeroepen wordt. Volgens de Gemeentewet mogen de
bedrijven een matige winst maken. Nu is natuurlijk alleen
maar de vraag: wat noemt men een matige winst. De particu
lieren zullen de winsten, door sommige gemeentebedrijven
gemaakt, anders beschouwen dan b.v. de Wethouder van
Financiën, die het woord „matige" vrij rekbaar vindt, wat
spreker zich indenken kan, omdat hij aan de kas zit. Wil
men dus de bedrijven aan hun doel laten beantwoorden,
laat men dan trachten de tarieven zoo laag mogelijk te houden,
opdat men daardoor gespaard moge worden voor het denk
beeld, dat de Lichtfabrieken en het abattoir te duur werken.
De heer Goslinga: Het abattoir ook al, met dat schijntje
winst
De heer Tobé: Het abattoir ook; op het oogenblik wordt
reeds veel geslacht vee in de gemeente ingevoerd, dat buiten
de gemeente wordt geslacht, waardoor de gemeente dus de
slachtloonen mist. Wanneer de slagers, wat niet zoo ondenk
baar is, het in hun hoofd krijgen een abattoir even buiten
de grens der gemeente op te richten, dan mist de gemeente
ook de slachtloonen van de slagers.
De heer Goslinga zegt, dat de gemeente dan toch krijgt
het invoerrecht-keurloon, dat compenseerend is (art. 8 Vleesch-
keuringswet).
De lieer Tobé zegt, dat dat niet zooveel is. In hun ant
woord op sprekers opmerking inzake den verkoop op af
betaling (bl. 13 Algemeen Verslag) betrekt het College ook
de Toonkamer van de Lichtfabriekendaarover wilde spreker
echter in het geheel niet spreken; zijn bezwaar ging alleen
tegen verkoop op afbetaling door de gemeente. Nu treft
het spreker, dat het College zegt, dat in verkoop op afbetaling
zelfs een sociaal belang kan worden gezien. Spreker vindt
dit toch wel eenigszins. treurig. Het College acht het niet
direct een sociaal belang, maar alleen een belang voor de
Lichtfabrieken om haar producten af te zetten; het zegt in
de memorie van antwoord, dat het daarom geschiedt.
In het verslag is ook gevraagd verlaging der tarieven;
het College antwoordt daarop, dat de gemeente die winsten
niet kan missen, maar dat wellicht het hier aan het woord
zijnde lid een andere oplossing weet (bl. 13). Is dat luim
of ernst geweest? Spreker heeft echter dat humoristische
behalve op enkele plaatsen in de memorie van antwoord
niet kunnen ontdekken en neemt dus aan, dat het het College
bittere ernst was. Maar past het dan wel een van de jongste
Raadsleden dien weg aan te wijzen? Spreker wijst toch èp
een mogelijke bezuiniging in de gemeentehuishouding. Er
zijn in de begrooting nog wel enkele heilige huisjes, die ver
moedelijk wel afgebroken kunnen worden; het is niet noodig
die met name te noemende eene partij kan die van de andere
noemen. Spreker wijst verder op de concentratie van enkele
bedrijven en diensten; door concentratie b.v. van Maat
schappelijk Hulpbetoon, Sociale Zaken, Geneeskundige Dienst
en Armenraad zou wel eenige bezuiniging verkregen kunnen
worden. Spreker noemt ook bezuiniging door concentratie
in bedrijven; er zijn hier nog wel gemeentebedrijven, waarbij
door concentratie van afdeelingen groot voordeel zou zijn
te bereiken.
De Voorzitter verzoekt spreker daarvan eens een voor
beeld te noemen; zou men dat niet aan den bezuinigings
inspecteur overlaten; dat is de persoon, die dat wel kan doen.
De Voorzitter vraagt waarom de heer Tobé, als hij het
weet, het dan niet zegt. De heer Tobé moet het College toch
helpen de gemeente te besturen.
De heer Tobé noemt de Gasfabriek en de Electrische
Centrale; als men in die bedrijven rondziet, ziet men wel
waar concentratie mogelijk is.
Zou niet een noodoffer gebracht kunnen worden door de
ambtenaren met hooge salarissen? Er wordt wel gezegd:
(lat haalt niet veel uit, maar een noodoffer van 20 ge
durende eenige jaren b.v. A-an hen, die 5.000.of meer
verdienen, zou toch wel een aardige som in het laatje brengen.
De heer Goslinga: Geef hun niets meer; dat zou nog maar
5 op den geheelen salarispost schelen.
De heer Tobé zegt, dat die menschen ook moeten leven.
Spreker noemt verder bezuiniging op rijwielen en telefoon
aansluitingen. Bezuiniging op rijwielen is ook wel mogelijk;
Gemeentebegrooling Algemeenc beschouwingen.
(Tobé e.a.)
verschillende rijwielen zouden heusch wel gemist kunnen
worden. Spreker wil verder, dat de gemeente het brand-
verzekeringbedrijf ter hand neemt; het aantal branden in
Leiden is gelukkig zeer gering. Binnenkort zullen weer ver
schillende posten uitgetrokken worden voor de nieuwe
brandweer; de gemeente zorgt in dit opzicht goed voor haar
ingezetenen. Er wordt in Leiden veel gelei aan assurantie
premies betaald, dat geheel uit Leiden weggaat, terwijl de
uitkeeringen wegens brand maar zeer gering zijn. Uit de
oprichting van een brandverzekeringmaatschappij zou de
gemeente misschien wel de noodige financiën kunnen putten.
De heer Wilbrink: Alweer een indirecte belasting.
De heer Tobé zegt, dat het geen indirecte belasting is.
Indien de premie bij de gemeente niet hooger is dan bij de
particuliere verzekeringsmaatschappijen, zal men zich voor
het geheele bedrag bij de gemeente verzekeren, omdat men
weet, dat de uitkeeringen veilig zijn. Dit denkbeeld is niet
zóó belachelijk, dat het de overweging niet waard zou zijn.
Spreker verwacht hierop thans geen antwoord.
Spreker heeft in de sectievergadering de opmerking ge
maakt, dat de vertraging in de uitvoering van werken zou
zijn toe te schrijven aan het feit, dat degenen, die het voor
bereidend werk moeten verrichten, met de ellende van de
werkloosheid niet bekend zijn en ze niet aan den lijve voelen
en, ware het anders, wel meer haast zouden maken. Spreker
heeft uit den grond van zijn hart gevraagd, of het College
er wel voldoende voor waakt, dat inderdaad met den grootst
mogelijken spoed wordt gewerkt.
Is zijn opmerking nu werkelijk zoo ongepast en ongemoti
veerd als het College het op blz. 24 van de memorie van
antwoord doet voorkomen? Spreker meent het verschil
tusschen de vraag en het antwoord na zeer lang nadenken
gevonden te hebben.
Toen vroeger geen andere verbindingsmiddelen bestonden,
reisde men van Leiden naar Den Haag per postwagen, per
trekschuit of te voet. De reis duurde 31 a 4 uur en niemand
dacht er aan, op de snelheid van postwagen of trekschuit
aanmerking te maken.
Tegenwoordig legt men denzelfden afstand per electrischen
trein in 11 minuten af.
Zou men, indien men tegenwoordig weer werd geplaatst
in een trekschuit of een postwagen, „ongepaste en ongemoti
veerde aanmerkingen" maken op de snelheid?
Spreker verheugt zich er over, dat het College de vraag
onmiddellijk ontkennend heeft beantwoord; het meent dus,
dat al het mogelijke gedaan wordt, ook door de ambtenaren,
belast met het voorbereidende werk, om zoo snel mogelijk
het doel te bereiken.
In het begin van de maand Januari 1934 heeft echter de
dienst van Maatschappelijk Hulpbetoon het College geadvi
seerd over te gaan tot de verbouwing van het schoolgebouw
aan de Mare. Het werk kon geen dag en geen uur wachten!
De Geneeskundige Dienst moest verplaatst worden; er was
geen plaats voor Maatschappelijk Hulpbetoon enz. enz.
Eerst in de maand September bereikte den Raad het voorstel
om tot de verbouwing over te gaan. In December las spreker,
dat de aanbesteding van het werk nog niet had plaats gehad.
Spreker zegt niet, bij wie de schuld in dezen ligt. Als evenwel
een particulier over zulk een karweitje denkt in de maand
Januari, is het in Mei afgeloopen; indien de gemeente er
een jaar mee bezig is, is er nog niets gebeurd. Men weet,
dat velen op werk zitten te wachten en daarom is het niet
goed, dat tusschen het een en het ander zooveel tijd verloopt.
Het is mogelijk, dat spreker als jong Raadslid nog niet
precies weet, hoe het in den gemeentedienst toegaat, maar
toch zou hij het College willen vragen, na te gaan hoe het
mogelijk is, dat dit kleine werkje zoo lang tusschen water
en wind is blijven hangen, en te trachten de fouten te ver
beteren, opdat zoo snel mogelijk gewerkt kan worden.
Het voorstel van den heer van Eek omtrent het ontwerpen
van een regeling voor de levering van gas en electriciteit
aan ingezetenen met een wekelijksch gezinsinkomen van
20.en daar beneden (No. 18), acht spreker onuitvoer
baar. Indien het dit niet was, zou spreker er gaarne zijn
stem aan geven. Bij de diensten van Maatschappelijk Hulp
betoon en Sociale Zaken heeft men dikwijls zeer veel moeite
te doen om te weten te komen, hoe groot het inkomen van
de betrokkenen precies is geweest, terwijl men bij die diensten
over de noodige krachten beschikt. Hoe zullen de Licht
fabrieken het dan kunnen nagaan?
Volgens dit voorstel zal een arbeider bij het verbruik van
11 K.W.U. moeten betalen: A-oor de eerste 10 K.W.U. den
verlaagden prijs en voor het laatste K.W.U. den hoogeren.
prijs, hetgeen zeer juist is. Heeft deze arbeider evenwel,