WOENSDAG 23 JANUARI 1935. 41 Gemeentebegrooting Algemetne beschouwingen, (de Reede.) want er moet regel en orde zijn. Dat zij dat inziet, is uit muntend. Zoo gaat het met verschillende andere dingen. Die samenwerking in de Oommissie zou uitstekend kunnen zijn, maar wordt min of meer vertroebeld door wat mevrouw Braggaar nu weer in den Raad gebracht heeft. Zij bedoelt het zoo niet, maar een feit is het toch; wanneer zij b.v. met de verbetering van den steun voor armlastigen eerst eens in de Oommissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon was gekomen, dan stond de Raad er anders voor. Evenzoo is het met de quaestie van de knuppels. Spreker is geen voorstander van het gebruik van den gummistok en kan het niet prijzen in een ambtenaar, wanneer hij meent in zijn werk dergelijke hulpmiddelen noodig te hebben, maar deze toestand bestaat al 3 a 4 jaar en er is nog nooit iemand geweest, die dit wapen gebruikt heeft. Wanneer echter sommigen zich rustig voelen in het bezit van een gummistok, laat men hen dan die ver gunning niet ontnemen. Tot tweemaal toe is over die quaestie gesprokenden eersten keer hebben de heer Wilmer en spreker tegengestemd, maar den tweeden keer hebben zij dat niet willen doen, omdat die zaak nu eenmaal beslist was en er geen reden was, althans binnen 3 of 4 maanden, daarop weer terug te komen. Deze quaestie is niet zeer belangrijk. Wanneer inderdaad van die gummistokken gebruik gemaakt werd, zou spreker de eerste zijn om dit ernstig af te keuren en maat regelen te steunen om er een eind aan te maken, maar zoover is het niet en daarom wil spreker dit afwachten. Het is dus noodig beide voorstellen van mevrouw Braggaar af te wijzen. De economische vooruitzichten zijn zeer drukkend; volgens den heer van Eek moet men den natuurlijken weg volgen om aan dien druk althans eenige kracht te ontnemen. Spreker is het er volmaakt mee eens, dat de natuurlijke weg tot betere toestanden kan brengen, maar kan zich niet vereenigen met de inzichten van den heer van Eek omtrent den „natuur lijken weg". De voorbeelden van den heer van Eek waren niets anders dan krukken en met krukken kan men den „natuurlijken weg" niet bewandelen. De Minister van Sociale Zaken, Maandag 14 Januari 1935 voor de Kamerkringver- eeniging in Amsterdam sprekende en in het bijzonder behan delende zijn beleid, is er beter in geslaagd den „natuurlijken weg" aan te geven met te zeggen „dat de werkelijke oplossing, waardoor met name de teisterende werkloosheid wordt wegge nomen, deze is, dat het bedrijfsleven wordt hersteld en dat het de beschikbare krachten weer kan opnemen; het moet er bij ons volk in gehamerd worden, dat dit de eenige normale weg is." Hetgeen de heer van Eek heeft voorgesteld, kan er eenigs- zins toe medewerken, dat men weer op den normalen weg komt, maar ten slotte gaat het daarbij om den overheidssteun, waar aan spreker zeer veel beteekenis toekent, doch die tot teleur stelling moet leiden, omdat hij bij de uitvoering der werken niet anders dan beperkt kan zijn, wijl de middelen beperkt zijn en men ten slotte moet blijven binnen de grenzen van 'zijn eigen territoir. De „natuurlijke weg" is ook een verbetering van de inter nationale verhoudingen, waarop de Raad natuurlijk geen invloed kan oefenen. Het in het leven roepen van een premieregeling ten behoeve van het onderhoud en de verbetering van woningen en andere gebouwen is het meest dwaze, dat men in dezen tijd kan doen, omdat de arbeidsloonen, evenals de prijzen van alle materialen lager zijn dan zij langen tijd zijn geweest. Reparaties aan huizen door timmerlieden, schilders enz. te verrichten, worden, indien zij zijn opgedragen aan behoor lijk georganiseerde patroons, uitgevoerd tegen prijzen, die men in de laatste 15 jaar niet heeft gekend. Indien men daarbij een deel van de kosten brengt ten laste van de gemeente, zou men geld weggooien en komt men op een peil, dat niet te handhaven is. De voorstellers streven het prachtige doel na, de loonen op peil te houden en ook spreker zou gaarne willen, dat de loonen op peil bleven. Men dient hierbij echter te overwegen, dat er thans betrekkelijk weinig werk is, dat men verwacht, dat de overheidsorganen zooveel mogelijk werk zullen uit voeren en dat de mogelijkheid van uitvoering grooter wordt naarmate het totale loon over meer personen kan worden ver deeld. Hier is dus wel degelijk een factor van rechtvaardig heid tegenover de werkloozen, die het nu met den steun moeten doen, terwijl anderen vol loon hebben, terwijl bij iets lager loon het aantal werkloozen geringer zou kunnen zijn en een betere en eerlijker verdeeling van het beschikbare bedrag mogelijk was. In verband met mogelijk uit te voeren werken wijst spreker op de op het oogenblik ondernomen poging tot stichting, door het particulier initiatief, gesteund door de gemeente, in Leiden van een overdekte bad- en zweminrichting, uit gaande van de N.V. Sportfondsenbad; die is in Leiden, met Gemeentebegrooting Algemcene beschouwingen, (de Iteede c.a.) zijn vele jonge menschen, geenszins een weelde-artikel. Er is integendeel zeer groote behoefte aan. Dit plan is in uitvoering en vordert geleidelijk. Het zal echter uiteraard niet mogelijk zijn die plannen uit te voeren, wanneer de gemeente afzijdig blijft. Wanneer de op te richten N. Y. Sportfondsenbad Leiden al het benoodigde kapitaal zelf moet bijeenbrengen, dan is het uitgesloten, dat er binnen afzienbaren tijd een der gelijk overdekt bad komt. Wat zal het College nu doen, wanneer straks pogingen worden aangewend, niet om subsidie van de gemeente of om allerlei faciliteiten te verkrijgen, maar om den moreelen, en zoo mogelijk ook anderen, steun van de gemeente voor die N.V. te verkrijgen, die overigens waarborgen geeft, dat er hier zal komen een overdekte bad- en zweminrichting, tegen redelijke tarieven voor de geheele bevolking toegankelijk! Bij eenigen steun van de gemeente zou die inrichting er waar schijnlijk binnen zeer korten tijd kunnen zijn. Wat is het College van plan te doen met de zweminrichting aan den Hoogen Rijndijk! Wordt die gesloten of zal die in richting worden opgeheven! Er is des zomers sterke behoefte aan zwemgelegenheid. Het was daar meestal zeer vol; het zou zeer te betreuren zijn wanneer men die inrichting alleen om het feit, dat daar een en ander mogelijk zou zijn in verband met de volksgezondheid, ging sluiten. Is er een mogelijkheid om te zorgen, dat er in elk geval in den komenden zomer voldoende gelegenheid is de zwemsport te beoefenen? Het particulier initiatief, zooals bij het Sportfondsenbad, om te zorgen, voor een sluitende exploitatie zonder dat het de gemeente financieele offers kost, zou spreker ook willen aanbevelen ten aanzien van de sport- en speelvelden. Er wordt gezegd, dat er zoo'n behoefte is aan sport- en speelvelden in Leiden; spreker betwist dat niet; hij weet, dat het goed is dat men de gelegenheid heeft zich lichamelijk te oefenen, maar wanneer de belangstelling daarvoor zoo groot is, en vooral wanneer er herhaaldelijk wedstrijden gehouden worden, die niet onbelangrijke baten opleveren, dan zal ide gemeente vooral in dezen tijd goed doen te trachten de kosten van die sport en speelvelden zooveel mogelijk door de gebruikers zelf te laten betalen. Dit zou de uitvoering voor het College buiten gewoon veel vergemakkelijken en den Raad voor een zeer eenvoudige beslissing plaatsen. Wat de demping van het Levendaal betreft: de Kroon heeft een dezer dagen de Baatbelasting goedgekeurd, maar de uitvoering van het werk wordt nu vertraagd door de vraag van het Ministerie van Onderwijs, of door de demping van het Levendaal het stadsschoon niet zal worden geschonden. Het stellen van deze vraag had men kunnen voorkomen. Iedereen wist, dat het Levendaal inderdaad een stukje stads schoon vormt. Een andere vraag is, of het in den tegenwoor- digen toestand moet blijven bestaan en deze vraag dient ont kennend te worden beantwoord. Spreker zou het aangenaam hebben gevonden, indien het College het besluit tot demping van het Levendaal onmiddellijk nadat de Raad zijn beslissing had genomen, aan het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen had medegedeeld, ten einde te vermijden, dat achteraf bezwaren zouden worden geopperd. Het is een kwestie van methode. Men is n.l. niet hiertoe verplicht, maar men kan er mede voorkomen, dat een goede zaak wordt op gehouden. De Voorzitter vraagt, of de heer de Reede ook kan mede- deelen, aan welke andere Departementen de beslissing van den Raad bovendien medegedeeld had moeten worden. Moet het College weten, bij welke Departementen bezwaren kunnen bestaan? De heer <le Reede zegt, dat het College dit niet behoeft te weten. Het College weet echter wel, dat het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een woordje meespreekt in de gevallen, waarin sprake is van het behoud van stadsschoon. De Voorzitter merkt op, dat het in dezen gaat om het opruimen van stadsvuil. De heer de Reede zegt, dat dit het standpunt is van den Voorzitter van den Raad; velen denken er evenwel anders over. Het stadsbeeld zal na de demping van het Levendaal minder fraai zijn dan thans. De bestaande toestand kan echter niet gehandhaafd worden. Spreker komt thans tot het financieele beleid van het gemeentebestuur en wenscht daarbij in de eerste plaats een woord van waardeering te spreken aan het adres van het College, dat de financieele verhoudingen in Leiden zeer goed ziet en alles doet, wat in zijn vermogen ligt om die ver houdingen ook goed te houden. Op dat gebied stelt spreker

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 3