40
WOENSDAG 23
JANUARI 1935.
Gemeentebegrooting Algemecne beschouwingen,
(Kooistra e.a.)
herstellingsoorden gezonden moeten worden, ligt de schuld
daarvan hij de gemeenschap, die de kosten van de uitzending
dan ook zal hebben te betalen. Het is echter beter dit geld tijdig
op een andere wijze te besteden, waardoor de uitzending der
kinderen niet noodig is.
In de nabijheid van de Koolgracht ligt het hofje De Blauwe
Klok, dat in den tijd, toen spreker er als brievenbesteller
kwam, nog zeer mooi was. Vroeger waren daar heel aardige
woninkjes, maar die zijn verworden en komen nu niet meer
in aanmerking voor groote gezinnen. Het wordt dus tijd, dat
de gemeente een aanvang maakt met de opruiming van derge
lijke woningen. Op'de Koolgracht heeft spreker een zeer
klein huis bezocht, bewoond door een gezin met 7 kinderen;
de huur was 2.75. Zoowel de bewoner van dit huis als de
bewoner van het huis in de Noordrundersteeg hebben getracht
een gemeentewoning te krijgen, maar gemeentewoningen zijn
er zooveel niet; in den regel wordt voor groote gezinnen een
bovenwoning aangewezen. De grootste woning, die de gemeen
te op het oogenblik heeft, heeft 3 slaapkamers en die is toch
te klein voor een gezin met b.v. 10 kinderen en toch moet de
gemeenschap voorzien in een behoorlijke huisvesting van
dergelijke gezinnen. Dit behoort tot de taak van de gemeente;
daarmede kan men de verspreiding van besmettelijke ziekten
tegengaan. De jongste pestepidemie op Java heeft zoo'n
grooten omvang gekregen ook mede door de slechte woning
toestanden.
Thans de renteverlaging, door de Regeering toegestaan.
Ook de uitvoering daarvan kan spreker niet bewonderen,
omdat die niet zeer spoedig heeft plaats gehad. De circulaire
dateert van 19 Mei 1934, en reeds op 8 Augustus hebbenBurge-
meester en Wethouders van Haarlem uitvoering aan het
plan der Regeering kunnen geven. Wanneer bij het College
de ernstige wil had voorgezeten, deze huurverlaging spoedig
tot stand te willen brengen, dan zou nu reeds huurverlaging
zijn toegepast.
In de memorie van antwoord staat, dat het verzoek naar
de Regeering is verzonden. Aangezien de leden de memorie
van antwoord op 15 December 1934 hebben ontvangen,
moet deze verzending vóór 15 December hebben plaats gehad.
De gemeente Leiden zal bij gebrek aan de noodige statistische
gegevens vermoedelijk niet zoo vlug als andere gemeenten
tot de uitvoering kunnen overgaan. De vragen, die de Regee
ring gesteld heeft, zijn waarschijnlijk lastig of alleen na een
langdurig onderzoek te beantwoorden. Spreker heeft verschei
dene malen de noodzakelijkheid bepleit van de oprichting
van een Woningbeurs, die op dit punt, maar ook omtrent
andere zaken, de noodige inlichtingen zou kunnen verstrekken.
Sprekers verwijt treft dan ook niet alleen het College, doch
tevens den Raad, die sprekers desbetreffende voorstel inder
tijd verworpen heeft, waardoor geen Woningbeurs is opgericht.
De heer Goslinga zegt nu bij interruptie, dat het niets met
deze zaak te maken heeft, maar hij vergist zich. De Regeering
vroeg n.l. naar: 1°. de thans geldende huren van de woning
wetwoningen; voor de beantwoording van deze vraag heeft
men de gegevens van een Woningbeurs niet noodig; 2°. de
huren van geüjksoortige particuliere woningen; voor de be
antwoording van deze vraag heeft men wel de medewerking
van een Woningbeurs noodig3°. de bouw- en grondkosten van
die woningen, wanneer ze in de bestaande omstandigheden
worden gebouwd; deze vraag betreft een technische zaak,
vallende buiten de Woningbeurs; 4°. het aantal leegstaande
woningen in de gemeente met vermelding van den daarvoor
thans geldenden huurprijs; voor de beantwoording van deze
vraag moet het gemeentebestuur wel een onderzoek instellen.
De sociaal-democratische fractie kan zich vereenigen met
het voorstel van den heer van Weizen om de huren der ge
meentewoningen met 25 te verlagen (No. 9). Uit de toe
lichting van den voorsteller is gebleken, dat bedoeld zijn de
woningen met een huur van 3.6.per week. Spreker
zou toch ook wel gaarne die verlaging in het algemeen op de
gemeentewoningen zien toegepast; die hebben daaraan nu
niets. Spreker hoopt, dat in een volgende vergadering deze
zaak in haar geheel ter sprake zal kunnen komen. Op het
oogenblik volstaat spreker met een amendement in te dienen
op het voorstel- van Weizen (No. 9), strekkende om daaraan
toe te voegen: deze verlaging wordt niet toegepast voor
woningen met een huur, hooger dan 6.per week.
De heer Splinter zegt, dat die er niet zijn.
De heer Kooistra vraagt of de gemeente geen woningen
heeft, hooger in huur dan 6.Indien het voorstel-van
Weizen (No. 9) sprak van arbeiderswoningen, dan zou spreker
daarmede genoegen genomen hebben, maar hij wenscht deze
huurverlaging niet in haar geheel toegepast te zien op de
duurdere woningen, die de gemeente ook heeft; de Wethouder
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Kooistra e.a.)
vergist zich dus, wanneer hij zegt, dat de gemeente dieniet
heeft.
De heer Goslinga vraagt nu: en de middenstand dan.
Wanneer de middenstandswoningen voor huurverlaging in
aanmerking komen, kan spreker dat gerust aan het College
overlaten; dit zorgt daar wel voor en met alle genoegen wil
spreker daaraan medewerken. Maar deze verlaging wenscht
spreker echter allereerst toe te passen op woningen tot 6.
huur.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement
van den heer Kooistra op het voorstel van den heer van
Weizen (No. 9), luidende:
„Ondergeteekende stelt voor aan voorstel No. 9 van den
heer H. van Weizen toe te voegen en te laten volgen achter
„verlagen": Deze verlaging wordt niet toegepast voor wo
ningen met een huur, hooger dan zes gulden per week."
De heer de Reede zegt, dat de tegenwoordige economische
toestand weinig vooruitzichten biedthet laat zich zelfs aan
zien, dat de toestand eerder slechter dan beter zal worden. De
weinige verbeteringen, die in het buitenland te constateeren
zijn, passeeren Nederland, dat zich moet vergenoegen met het
status-quo. De werkloosheid is buitengewoon groot. In het
bedrijfsleven heerscht thans een geringe levendigheid. Ten
gevolge hiervan heeft men te kampen met groote moeilijk
heden, die voorloopig niet zullen verminderen. Indien er
eenige verbetering komt, zal het nog wel jaren duren, eer
men het aan de financiën der gemeente kan bemerken.
Dit alles leidt tot de conclusie, dat men niets mag nalaten,
waardoor men kan komen tot de kennis van den juisten toe
stand van het oogenblik.
Spreker staat daarom eenigszins sympathiek tegenover de
voorstellen van den heer van Stralen met betrekking tot een
onderzoek van gemeentewege naar den toestand in de gezinnen
der werkloozen, den juisten omvang der werkloosheid en het
juiste aantal jeugdige werkloozen in den leeftijd van 14 tot
21 jaar (nis 14 en 15). De cijfers, die omtrent de werkloosheid
worden gepubliceerd, geven nooit aan, hoe groot de werkloos
heid absoluut is.
Afgezien van de vraag, of beide voorstellen worden aange
nomen, acht spreker het gewenscht, dat vanwege het gemeen
tebestuur het onderzoek wordt ingesteld. Hoe beter men weet,
op welke wijze de werkloosheid in de gemeente is ontstaan
en verloopt, hoe beter men in staat zal zijn maatregelen ter
bestrijding van de werkloosheid te nemen. Deze documentatie
is dan ook van groot belang.
In de redevoering van mevrouw Braggaar zag spreker
ook een poging om tot documentatie te komen. Spreker sluit
zich geheel aan bij de opmerkingen van den heer Wilmer
over de positie en het werk van mevrouw Braggaar in de
Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon. Met bijzondere
voldoening heeft spreker van mevrouw Braggaar vernomen,
dat haar positie in de Commissie aangenamer is geworden,
nadat nog twee raadsleden in de Commissie zijn benoemd.
Intusschen heeft spreker nooit iets bijzonders van de positie
van mevrouw Braggaar in de Commissie bemerkt, zoodat hij
moet aannemen, dat de door haar bedoelde verandering tege
lijk met het intreden van de twee nieuwe leden heeft plaats
gehad. Men kan echter ook veronderstellen, dat haar positie
nooit anders is geweest en spreker is deze meening ook toe
gedaan, omdat hij niet heeft bemerkt, dat de andere leden
der Commissie de zaken met minder belangstelling en minder
ijver behandelen dan de leden- raadsleden en hem de moeilijk
heid van de positie van mevrouw Braggaar in de Oommissie
nooit is gebleken. Het spijt spreker, dat hij tot mevrouw
Braggaar hier niet hetzelfde kan zeggen als zij tot den heer
Wilmer en spreker gezegd heeft omtrent hun werk in de Com
missie, want spreker heeft opgemerkt, dat in Maatschappelijk
Hulpbetoon de wijze van werken van mevrouw Braggaar
niet verschilt van die van den heer Wilmer en spreker. Al zijn
de 3 raadsleden in Maatschappelijk Hulpbetoon het niet
altijd met elkaar eens, in feite doet mevrouw Braggaar daar
precies hetzelfde als de beide burgerlijke raadsleden. Al ge
voelt spreker er zeer weinig voor, den heer van Weizen koren
op diens molen te brengen, toch is juist diens opmerking,
dat de sociaal-democraten in Maatschappelijk Hulpbetoon
niets anders zijn dan bourgeoisie met een democratisch sausje.
Het komt neer op een verwording van de sociaal-democratie,
die geheel gedrongen wordt in den hoek van de bourgeoisie
en die hen noopt dezelfde methode te volgen als de burgerlijke
leden. Dit is geen afkeuring van het beleid van mevrouw Brag
gaar; spreker prijst het juist, dat zij op dit gebied toch werke
lijkheidszin heeft en begrip van noodzakelijkheid. Wanneer
het b.v. noodig is een straf op te leggen, is zij daar even goed
voor als alle andere leden van de Commissie, uiteraard,