54
WOENSDAG 23
JANUAEI 1935.
Gemeenlebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Voorzitter.)
dergelijke werken niet zoo bijzonder groot is. En al kon men
er eens 1.000 man bij te werk stellen, wat is dat nog in ver
gelijking met de 4.566, die hier werkloos rondloopen? Men mag
hen dan eenige maanden aan het werk houden, daarna, wan
neer die werken klaar zijn, is het afgeloopen. Men kan dan met
een nieuwe lijst van werken komen, maar dan vreest spreker,
dat de middelen ter uitvoering daarvan uitgeput zijn, evenals
het crediet van de gemeente waarmede het zich nieuwe zou
moeten verschaffen. De financiering van dergelijke werken is
een zaak van het grootste belangde heer de Eeede heeft dit
voortreffelijk uiteengezet. De wijze, waarop de heer Wilmer
over deze zaak sprak, heeft spreker verwonderd; deze kende
aan de algemeene reserve van 5 ton, die de gemeente gelukkig
nog heeft, een zeer overdreven waarde toe; hij stelde het n.l.
voor alsof met die 500.000.een zeer veel grooter bedrag
gefinancierd kan worden. De heer Wilmer zegt nu„gedurende
enkele jaren", maar er moeten gedurende vele jaren middelen
aanwezig komen.
De heer Wilmer heeft in het sectieverslag met één zeer
onnoozel zinnetje aan de orde gesteld een zeer groot en belang
rijk vraagstuk; het College heeft dat in zijn onnoozelheid
niet begrepen; de heer Wilmer neemt het dit niet kwalijk
en geeft toe, dat het niet gemakkelijk was zulks te doorzien.
De heer Wilmer wil een geheel andere werkwijze van het
gemeentebestuurhij wil bij de leiding en vaststelling van het
gemeentebeleid betrekken allerlei in de maatschappij slui
merende krachten. De heer Wilmer acht waarschijnlijk dezen
Eaad in zijn tegenwoordige samenstelling niet capabel alles
te doorgronden en te begrijpen, wat hij zou moeten weten
om het bestuur van de gemeente goed te voerenhij wil den
Eaad daarmee niet declineeren of dit den Eaad aanrekenen;
dit komt eenvoudig, doordat het gemeentebestuur veel ge
compliceerder dan vroeger is geworden en zich uitstrekt over
een veel grooter veld dan vroeger ooit denkbaar geacht werd.
Het is niet mogelijk bij het thans bestaande kiesrecht den
Eaad samengesteld te doen zijn uit een aantal specialisten,
aan wie men werkelijk de behartiging van alle belangen,
welke de Eaad ten slotte te behartigen hééft, zou kunnen
toevertrouwen.
De grondslag van de gedachte van den heer Wilmer is
spreker evenwel volkomen sympathiek. Intusschen Avordt
reeds in vele gevallen aan den wensch van den heer Wilmer
voldaan en worden in allerlei opzichten krachten in de gemeen
te gebruikt. Spreker denkt hierbij aan de Kamer van Koop
handel en Fabrieken, waaraan in vele gevallen ad\'ies wordt
gevraagd; de specialisten in de gemeente, die bij de regeling
van het verkeer te hulp geroepen zijnde commissie, ingesteld
voor het onderzoeken van de huren; de specialisten op het
gebied van de ziekteverzekering alle zaken, waarbij het College
zich volstrekt niet op het standpunt gesteld heeft van het
alleen te weten.
De heer Wilmer heeft bedoeld te zeggen, dat voor deze raad
pleging en dit overleg een betere regeling getroffen moet
worden. Dit is een zaak, die ten slotte in de Gemeentewet
haar formuleering zal moeten vinden. Intusschen zal het
voor den geheelen gang van zaken in de gemeente Leiden
van groote beteekenis zijn, als de heer Wilmer bij een andere
gelegenheid een andere uiteenzetting van zijn denkbeeld zou
willen geven. Spreker vindt de voorbeelden, wélke de heer
Wilmer gegeven heeft, niet zeer gelukkig. Als men b.v. de
verordening op het bouwen en sloopen liet ontwerpen door
het gilde van de bouwondernemers, waarom zou men dan de
salarisverordening niet laten ontwerpen door de gemeente
ambtenaren en -werklieden, die nu alleen in de Commissie
voor Georganiseerd Overleg adA'ies kunnen geven?
Zoo zijn er tal van dingen, waarbij men toch altijd echter
rekening moet houden met het feit, dat er een openbaar lichaam
moet zijn, dat daarvoor de verantwoordelijkheid kan en
moet blijven dragen.
Spreker verklaart zich intusschen gaarne bereid in dezen
verder te gaan en indien de heer Wilmer het College daarbij
AA'il helpen, zal hij bij Burgemeester en Wethouders niet aan
doovemans deur kloppen.
Spreker heeft met genoegen vernomen, wat de heer Wilmer
over de samenvoeging van diensten gezegd heeft. Het College
zoekt naar de richting, waarin ze moet geschieden en staat
daarbij A-oor alle mogelijke suggesties open.
De middelen, die de heer van Stralen heeft aangegeven
om het euvel te bestrijden, dat, vooral in de bouwvakken,
arbeiders uit andere gemeenten te Leiden aangesteld worden,
terwijl de Leidsche arbeiders blijA-en A-oorkomen op de lijst
van werkzoekenden, zijn niet deugdelijk. De arbeiders hebben
zelf dien toestand in het leven geroepen door onderscheid
te maken tusschen de loonen, die in de steden en op liet platte
land betaald Avordenzij zullen moeten trachten een zoodanige
nieuwe regeling te vinden, dat dit zonderlinge verschijnsel
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen
(Voorzitter e.a.)
verdwijnt. Vroeger trokken vanuit Leiden vele arbeiders
naar de buitengemeenten om daar te AverkenLeiden was toen
de arbeidsmarkt A-oor de geheele omgeA-ing. Thans is dit ver-
anderd.
Wat betreft de verlaging der subsidies, alle subsidies die
Leiden in den loop der jaren verleend heeft, zijn volkomen
verantwoord en alle verminderingen, die men daarop moet
toepassen, zijn zeer betreurenswaardig. De heer Wilmer is
het daarmede eens en erkent zelfs, dat het een groot gevaar is
om bij een procentsgewijze vermindering, die nu eenmaal
noodzakelijk is, uitzonderingen te maken, omdat het bijzondere
gevallen zouden zijn. De heer Wilmer wil dan ook één geval
niet als een „bijzonder", maar als een bijzonder „bijzonder"
geval beschouwen. Dat is zeer gevaarlijk. Men kan niet anders
dan een algemeenen regel stellen en uitzonderingen moet men
eenvoudig niet maken. Dat kan men doen omdat er zoovele
andere zaken zijn op het gebied der volksgezondheid b.v.
of andere uiterst noodzakelijke zaken waarvoor gemeente
subsidie gerechtvaardigd zou zijn. Die belangen zijn door
haar evenwel nooit behartigd. Maar dan moet men ook niet
schromen om, wanneer de noodzaak er toe leidt, zich te
houden aan de eenig mogelijke regeling ATan een procentueele
verlaging van die subsidies.
Spreker is het niet met den heer Vos eens, dat het zoo on
juist is, dat ten gunste A-an A-oorstellen van het College ge
sproken wordt door raadsleden, vóórdat de Wethouder ge
sproken heeft. Hij zegt: „laat eerst de Wethouders spreken",
maar dan blijft het in totaal hetzelfde. Spreker vindt het goed,
dat de Eaad vrijuit OA-er die dingen spreekt men moet niet,
zooals veel te dikAvijls het geA-al is in dezen Eaad, het College
beschouAA-en als een A-ijandige of bevriende macht, waartegen
men te velde trekt of die men steunt; het College is wel de
leiding geA-ende macht, maar de macht zelf berust bij den
Eaad, en die moet onderling beraadslagen. Spreker betreurt
het daarom geenszins, dat herhaaldelijk raadsleden het op
nemen voor de voorstellen van het College.
De heer Vallentgoed zegt, dat dit toch ook kan, nadat de
Wethouder gesproken heeft.
De Voorzitter zegt, dat het gemakkelijker voor het debat
is, wanneer de Wethouder later spreekt.
Het College aam-aardt dankbaar de suggesties A-an den heel
de Eeede tot A-erlaging van de belastingen en van de bedrijfs-
tarieven en zal die gaarne nader onderzoeken.
Wat betreft de motie A-an de heeren Wilbrink, van Es en
Wilmer (No. 29) inzake den slakkengang, door de verschil
lende autoriteiten gevolgd bij het vraagstuk van het LeA-en-
daal, memoreert spreker den gang van zaken daarbij. Het
raadsbesluit is van 9 Juli 1934op 12 Juli d.a.v. is de Baat
belasting en op 13 Juli is de begrootingswijziging ter goed
keuring aan Gedeputeerde Staten gezonden.
Daartegen zijn bezwaarschriften ingediend bij de Koningin.
Het Kabinet van de Koningin verzond deze bezwaarschriften
naar den Commissaris der Koningin, die ze op 13, 21 en 22
Augustus 1934 stelde in handen van Burgemeester en Wet
houders om inlichtingen.
Het was voor het College van Burgemeester en Wethouders
niet gemakkelijk deze uitvoerige bezwaarschriften, welke het
in den vacantietijd ontving, te behandelen, zoodat zijn advies
niet vóór 25 September 1934 aan den Commissaris der
Koningin kon worden \-erzonden.
In de maand November heeft het College A-an Burgemeester
en Wethouders Gedeputeerden Staten herhaaldelijk verzocht
de goedkeuring van de raadsbesluiten te willen bevorderen.
Gedeputeerde Staten hebben 13 December 1934 hun advies
aan den Minister gezonden. Gisteren heeft de Minister per
telefoon laten mededeelen, dat de Baatbelasting goedgekeurd
is, hetgeen de Eaad uit de pers heeft kunnen vernemen.
Volgens de desbetreffende bepalingen van de Gemeentewet
is de gang van zaken in dezen als volgthet gemeentebestuur
moet de besluiten van den Eaad binnen 8 dagen zenden aan
Gedeputeerde Staten, die ze met hun advies binnen 6 weken
na dagteekening van de raadsbesluiten, moeten doorzenden
aan de Kroon, die binnen 2 maanden haar beslissing moe,
kenbaar maken. Deze termijn Avordt, naar spreker A-erzekerd ist
nagenoeg nooit gehandhaafd: de Minister kan eenvoudig
besluiten het uitbrengen A-an zijn adA-ies uit te stellen, zonder
dat er eenige sanctie op is.
Spreker gelooft niet, dat in dezen zeer bijzonder gezondigd
is. Het is mogelijk, dat het advies A-an Burgemeester en Wet
houders geruimen tijd bij Gedeputeerde Staten is blijven
liggen. Het zou te verklaren zijn, omdat het werk aan de
ProA-inciale Griffie tegenwoordig overstelpend is. Wanneer
men weet, hoe scherp en noodig de contröle A-an de zijde van
Gedeputeerde Staten op de handelingen der gemeenten ge-