50
WOENSDAG 23
JANUARI 1935.
Gemeentebegrooting Algemeenc beschouwingen.
(Schiilier e.a.)
werkloosheid heeft de werkverschaffing dan ook niet de
minste beteekenis."
De heer Bosman is dus niet alleen in 3 maanden geheel
van inzicht inzake uitvoering van werken in werkverschaffing
veranderd, maar heeft ook door voor plannen tot uitvoering
in werkverschaffing te stemmen volgens zijn eigen verklaring
medegewerkt tot het uitgeven van groote bedragen, die de
waarde van het geproduceerde verre overtreffen. En dan
roept hij in zijn brochure nog uit:
,,Gaan dan bij hen, aan wier handen 's lands belang werd
toevertrouwd, dan nooit de oogen open?"
Daden van hemzelf, van zijn partij, Wethouder en Minister
waarvoor dezen verantwoordelijk zijn, wil hij aan de S.D.A.P.
verwijten en de lasten daarvan op de schouders der arbeiders
leggen. De heer Bosman wil sterke loonsverlaging en tevens
verlenging van de werkweek tot 56 uur en zegt dan op bl. 13
,,En tenslotte zal wel blijken, dat de aantasting van het
levenspeil van den arbeider door de loonsverlaging, lang niet
zoo groot is als op het eerste gezicht lijkt."
Gp het eerste gezicht ziet men niet, dat deze aantasting
van het levenspeil der arbeiders zoo groot is! Inderdaad is
het zonder aantasting van het levenspeil van thans al ellendig
genoeg in de gezinnen der arbeiders. Spreker heeft gisteren
een brief ontvangen, die dit duidelijk demonstreert en een
aanklacht is tegen het streven van den heer Bosman en de
zijnen, die maar aansturen op loonsverlaging.
Deze brief bevat mededeelingen omtrent de te Katwijk
gevestigde fabriek „Chemische Industrie Katwijk", waar aan
volwassenen loonen worden betaald, die varieeren van
10.16,50 per week, waar een bankwerker 17,30 en
de voorlieden 17,50 tot 19,50 per week ontvangen. Ten
einde er iets bij te kunnen verdienen, past de directie van
deze fabriek een twee-ploegenstelsel toe, dat in wezen geen
twee-ploegenstelsel is, maar dat zoo geraffineerd in elkaar is
gezet, dat de arbeidsinspectie nooit een overtreding van de
Arbeidswet kan constateeren. Het gevolg is, dat verschillende
arbeiders van deze fabriek zich geregeld wenden tot de
Diaconie, het Crisis-Comité en particulieren met het verzoek
om kleeren of ondersteuning in een anderen vorm. Als men
weet, dat aan het hoofd van deze fabriek staat de eerste
onderteekenaar van het adres der Vereeniging van Indu-
strieelen, kan men begrijpen, waarom van die zijde wordt
aangedrongen op verlaging van de loonen van het gemeente-
personeel: het loopt anders in de gaten, dat men zelf loonen
van 10.en 11.- per week betaalt.
In het adres speelt men het minimum loon van 27.
per week uit, terwijl in wezen het minimum loon bij de
gemeente veel minder is, aangezien de gemeente ook los
personeel in dienst heeft, dat 4/5 van het minimum loon
ontvangt. De onderteekenaren van het adres zijn dus niet
voldoende ingelicht, of zij kennen de zaak wel, maar willen
haar zoo niet in hun adres zetten.
De Voorzitter merkt op, dat het den meesten chemischen
fabrieken zeer slecht gaat; zij kunnen gewoonlijk geen droog
brood verdienen en verliezen meer dan dat zij winnen.
Vindt de heer Schiilier het nu beter, dat de directie van
de fabriek ophoudt met het betalen van deze loonen en de
fabriek sluit?
De heer Schiilier zegt, dat als het een dergelijke fabriek
slecht gaat, het in den regel een gevolg is van de omstandig
heid, dat er te veel fabrieken van die soort zijn. Vandaar
dan ook, dat de ordening van het bedrijfsleven noodig is.
De Voorzitter wil den indruk vestigen, dat het voor de
arbeiders in elk geval beter is althans deze lage loonen te
verdienen dan niets te ontvangen. Indien men zich voor een
oogenbük op dit standpunt stelt, zal men ook moeten erken
nen, dat het daartegenover de plicht van de werkgevers is
om, indien het hun goed gaat, den arbeiders een behoorlijk
loon te geven. De arbeiders moeten maar al te vaak hard
vechten om een verhooging van het loon met 1 of 2 cent
per uur te verkrijgen; zij moeten eerst de straat op en drie
of meer maanden er voor werkstaken, voor zij daarin slagen.
De statistieken toonen aan, dat het aantal loonconflicten
toeneemt bij de stijging van de conjunctuur. De heer Splinter
interrumpeert nu, dat de verhooging van het loon vanzelf
plaats had, maar dat is onjuistspreker herinnert hierbij aan
de staking van de textielarbeiders in Twente, de staking bij
de strookartonfabrieken in Groningen en zoovele andere loon
conflicten.
In de Raadszitting van 4 September 1934 kwam de heer
Wilmer tot de conclusie, dat uit niets bleek, dat de toen
aan de orde zijnde voorstellen van de sociaal-democraten
ernstig voorbereid waren; Wethouder Splinter noemde deze
voorstellen vuurwerk, bommen en pijlen, die in rookwaren
Gemeentebegrooting Algcmccne beschouwingen.
(Schiilier c.a.)
opgegaan. Hoewel op voorstel van het College toen die voor
stellen van de sociaal-democraten door de raadsmeerderheid
verworpen zijn, deelt het College bij schrijven van 19 Januari
1935 aan den Raad mede, dat het voornemens is, de punten
1 en 3 van het toen verworpen voorstel der sociaal-democraten
uit te voeren. Alle z.g. steekhoudende argumenten tegen die
sociaal-democratische voorstellen zijn hiermede als onjuist
en niet ter zake bewezen. De heer Wilbrink noemde de poging
om de werken, in het sociaal-democratische voorstel genoemd,
uit te voerenhumbugvolgens den heer de Reede hield dit
voorstel geen rekening met de hoogere belangen van de om
liggende gemeenten. Door het voorstel van het College tot
aanleg van sport- en speelvelden bij den Leidschen Hout en tot
doortrekking van den Wassenaarscheweg is overduidelijk
bewezen, dat het geen humbug van de sociaal-democratische
raadsfractie was, maar dat al hetgeen de heer Wilbrink in
de raadszitting van 4 September 1934 gesproken heeft humbug
was en dat de sociaal-democraten wel degelijk rekening ge
houden hebbe.n met de hoogere belangen der omliggende
gemeenten.
In dezelfde raadszitting voerde de heer Wilmer tegen de
sociaal-democraten aan, dat indien men meent, dat de Re
geering en de Volksvertegenwoordiging haar werk niet goed
doen, men moet trachten daarop invloed te oefenen door
middel van zijn eigen organisaties, en dat men dus buiten
den Raad kon ijveren zooveel als men wil. Maar met zijn
motie (No. 29) doet hij juist datgene wat hij toen sterk
bestreden heeft. Hoewel de heer Wilmer ontkent, dat hij
tegen voorstellen stemt, omdat ze van de sociaal-democrati
sche fractie komen, Verklaart hij hier, dat hij er tegen stemt
omdat ze van de oppositie komen. Hij vraagt dus niet: zijn
deze voorstellen goed en uitvoerbaar, maar: van wie komt
het voorstel.
In het debat is voorts heel handig vergeten, dat de sociaal
democraten in hun voorstel No. 12 wel degelijk voor bepaalde
werken een bepaalden tijd aangeven, binnen welken zij uit
voering mogelijk achten.
De heer Beekenkamp stelt nu de vraag: „Waar staat het?"
en geeft daarmede blijk het voorstel van de sociaal-democra
tische fractie te hebben bestreden, zonder goed kennis ge
nomen te hebben van de daarbij verstrekte memorie van
toelichting. In deze memorie is in de eerste plaats de aandacht
gevestigd op de noodzakelijkheid van de verbetering van den
overweg in de spoorbaan AmsterdamRotterdam bij het
Morschkwartier. De Kamer van Koophandel en Fabrieken
voor Rijnland had zich tot de Directie der Nederlandsche
Spoorwegen gewend met het schriftelijke verzoek, den be-
staanden toestand te verbeteren. De Directie verwees de
Kamer naar het gemeentebestuur van Leiden, omdat het
naar het oordeel der Directie een verbetering ten behoeve
van het verkeer over den weg en niet ten behoeve van het
spoorwegverkeer betrof. De Kamer zond een brief naar het
gemeentebestuur, waarvan zij het volgende antwoord ontving
Leiden, 14 December 1934.
„Naar aanleiding van Uw schrijven van 3 dezer, inzake
nevensvermeld onderwerp, deelen wij U het volgende mede:
De omstandigheid, dat het interlocale autoverkeer meer en
meer van den Lagen Morschweg in plaats van den daarvoor
meer aangewezen Haagweg gebruik maakt, is voor een
belangrijk deel toe te schrijven aan den onhoudbaren ver-
keerstoestand, welke in het bijzonder wordt veroorzaakt door
de zeer smalle Spoorhavenbrug in laatstgenoemden weg.
Deze brug is eigendom van de Nederlandsche Spoorwegen
en bij die Maatschappij in beheer en onderhoud.
Herhaaldelijk is er onzerzijds bij genoemde Maatschappij
als ook bij den Rijkswaterstaat op aangedrongen, dat de
Nederlandsche Spoorwegen of anders het Rijk tot verbreeding
van die brug zouden overgaan, tot nog toe evenwel zonder-
het gewenschte gevolg.
Wij zouden U daarom willen verzoeken allereerst pogingen
aan te wenden, om tot verbetering van de Spoorhavenbrug
in den Haagweg te geraken.
Burgemeester en Wethouders van Leiden:
w.g. A. v. n. Sande Bakhuyzen,
Burgemeester,
w.g. van Strijen, Secretaris."
De Voorzitter merkt op, dat het geheele College dit een
nogal goeden brief vond.
De heer Schiilier zal aantoonen, dat het geen goede, maar,
een zeer diplomatieke en onpraetische brief is.
Spreker stelt prijs op de beantwoording van deze vraag:
is dit van het College een ernstige wijze van behandeling