MAANDAG 21 JANUARI 1935. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (van Weizen e.a.) het mogelijk is met dit rijk overeenkomsten te sluiten, bewijst, dat men ook in andere gemeenten de noodzakelijkheid daar van gevoelt. De heer Beekenkamp ondersteunt het voorstel van den Voorzitter. Volgens art. 148 der Grondwet is den gemeente besturen wel het recht van petitie toegekend, doch alleen met betrekking tot onderwerpen, die direct de belangen van hun gemeenten en haar ingezetenen raken. De heer van Weizen is er niet in geslaagd de anti-revolutionnaire fractie er van te overtuigen, dat de belangen van de gemeente Leiden en haar inwoners rechtstreeks betrokken zijn bij hetgeen hij thans voorstelt. De heer van Eek kan zich er niet mede vereenigen, dat in eersten aanleg door het Ooilege en in tweeden aanleg door den Raad wordt uitgemaakt, dat dit onderwerp niet behoort te worden besproken bij de behandeling van de gemeente- begrooting, aangezien dan de minderheid, die van een tegen overgestelde meening is, van het begin af de mond wordt gesnoerd. Indien men, alvorens een uitvoerige en duidelijke discussie heeft plaats gehad, besluit, dat dit voorstel niet in den Raad thuishoort, volgt men een methode, die den Raad op een zeer gevaarlijken weg zal brengen en schept men een-ge vaarlijk precedent. De heer Bosman is het geheel en al eens met de redeneering van den heer van Eek. Het betoog van den heer Beekenkamp was niet overtuigend. Deze zaak valt z. i. niet onder art. 148 der Grondwet. Meermalen dient men hier voorstellen in om zich in een adres tot de Regeering te richten en de behandeling van deze voorstellen heeft altijd zonder eenig verzet plaats gehad. Spreker zal tegen het voorstel-van Weizen stemmen, maar de vraag is, of er reden is, het niet in behandeling te nemen. Spreker is er voor dit wel te doen, omdat een dergelijk voorstel altijd in behandeling genomen werd. De Voorzitter zegt, dat het toch vanzelfsprekend is, dat een voorstel in zake erkenning van de Sowj et-Unie door den Raad niet overzien kan worden en dat de Raad zich daarover niet moet uitlaten tegenover de Rijksregeering. Deze quaestie ligt uitsluitend op het terrein van de buitenlandsche betrek kingen en aangelegenheden, die alleen door de Regeering, en niet door den Raad, geregeld worden en kunnen worden. Het kan zijn, dat Leiden inderdaad handels- en industrieele belangen heeft bij de erkenning van de Sowjet-Unie, maar dat beteekent nog niet, dat de Raad het lichaam is, dat zich daarover heeft uit te spreken; de Kamers van Koop handel zijn in het leven geroepen, teneinde eventueel daarop in het belang van handel en industrie aan te dringen. De gemeentepolitiek en het gemeentebelang van Leiden zijn echter geheel vreemd aan deze materie; de Raad is dan ook niet in staat daarover een gezond oordeel te vellen. De heer van Weizen zegt dat de heer Beekenkamp zich op iets volkomen formeels beroept, wanneer hij zegt: het zakelijke is niet in het geding. Hier kwam juist wel het zakelijke in het geding. Men leeft in Leiden in economisch opzicht niet op een eiland. Wanneer de meerderheid van den Raad het niet op zijn weg acht te liggen bij de Regeering hierop aan te dringen, dan kent hij zijn plicht en zijn recht niet voldoende. Waar de Raad er alles op moet zetten, het belang van Leiden zoo goed mogelijk te behartigen, kan men niet zeggen, dat hij met deze zaak niets te maken heeft. Spreker ziet niet in het doorslaggevende van het argument van den Voorzitter, dat dit niet op den weg van den Raad ligt, waar op het oogenblik een delegatie van het Nederlandsch Verbond van werkgevers een bezoek brengt aan Rusland, om te trachten daar bepaalde betrekkingen aan te knoopen, kan het op den weg van de gemeente Leiden liggen, er bij de Regeering op aan te dringen de stappen te doen, welke het aanknoopen van die betrekkingen kunnen vergemakke lijken. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 20 tegen 12 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Splinter, Romijn, Goslinga, Lombert, Bergers, Wilbrink, Tobé, van der Reijden, van Eecke, van Tol, Beekenkamp, van Rosmalen, de Reede, Wilmer, Costér, Manders, van Es, Eikerbout, Schoneveld en Tepe. Tegen stemmen: de heeren Bosman, van Eek, Vallentgoed, Gemeentebegrooting Algemcene beschouwingen, (van Eek.) mevrouw de Clerde Bruijn, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Kuipers, Vos, van Weizen, Koole, van Stralen, Schiiller en Kooistra. De heer van Eek acht het vanzelf sprekend, dat, indien men in het algemeen een tegenstander is van het beleid, dat door het College wordt gevoerd, men bij het vaststellen van de richtlijnen, die het gemeentebestuur van plan is te volgen in 1935 bij het nemen van zijn besluiten, meer te zeggen heeft dan degene, die zich in het algemeen met de houding van het College kan vereenigen. Intusschen is de sociaal-democratische fractie wederom bereid tot het bekorten van de beraadslagingen mede te werken. Zij wordt daarbij niet geleid door het vaak aangevoerde argument, dat er een scherpe tegenstelling is tusschen de langdurigheid van de beraadslagingen en de genomen be sluiten, en dat de langdurige beraadslagingen de parlemen taire democratie afbreken. De parlementaire democratie, in het bijzonder het Parle ment, maakt inderdaad een moeilijken tijd door. De oorzaak daarvan ligt niet in den soms onnoodig langen duur van de debatten, doch wel in het feit, dat de resultaten van de debatten meestal troosteloos zijn. Het is niet verwonderlijk, dat in dezen tijd menigeen, die in nood verkeert, uitziet naar de besluiten van de publieke lichamen in de verwachting, dat het optreden van deze lichamen voor hem eenige verlichting zal brengen. Ook in de kringen, waarin men vroeger zei, dat het ver keerd was op de overheid te leunen, gevoelt men nu te recht, dat wanneer de eenling in nood verkeert, men zich moet wenden tot de georganiseerde gemeenschap (Rijk, Provincie, Gemeente). Spreker is gedwongen hoofdzakelijk te spreken over de Regeeringspolitiek, omdat in Leiden, evenals in de meeste andere plaatsen, niets anders dan Regeeringspolitiek wordt gevolgd. De vrijheid van de gemeente om zelfstandig op te treden is gering; het terrein, dat op het oogenblik door het gemeente bestuur wordt betreden, is zeer beperkt en daarom ook zijn de sociaal-democraten bereid tot bekorting van de beraad slagingen mede te werken. Wanneer men iets wil tot stand brengen, stuit men steeds op moeilijkheden, die veroorzaakt worden door de Regeering, hetzij rechtstreeks, hetzij door den invloed, dien zij uitoefent op de financiën der gemeente. Bij de bespreking van de sociaal-democratische beginselen en gedachten, alsmede van de houding, die de sociaal democraten tegenover de handelingen van het College aan nemen, zal spreker zich hoofdzakelijk moeten verklaren tegen de Regeeringspolitiek, zooals ze in deze gemeente wordt toegepast. De Regeering gaat uit van de overweging, dat men moet komen tot een sluitende begrooting, waarvoor men moet bezuinigen op loonen en nuttige uitgaven en waarbij het gewenscht is belastingverhooging, ook voor de gegoeden, zooveel mogelijk te vermijden. De sociaal-democraten juichen het toe, dat men poogt tot een sluitende begrooting te komen, maar kunnen zich met de daarbij toegepaste middelen niet vereenigen. Vele uitgaven, die anders zouden gedaan of gesteund worden door particulieren, kunnen nu door gebrek aan geld niet plaats hebben en daarom is het gewenscht, dat de publieke lichamen zooveel mogelijk bijspringen. De inperking van nuttige uitgaven vergroot de werkloos heid. In dezen tijd, waarin zooveel leed wordt geleden en de publieke lichamen hebben te worstelen met een gebrek aan geld, moeten de belastingen der gegoeden verhoogd worden. In het algemeen kan. men niet bemerken, dat de Raads leden tegenstanders zijn van de tactiek, welke door de Regeering wordt gevolgd en door de gemeentebesturen min of meer gedwongen wordt toegepast. Men kan er zich op beroepen, dat het de wil der Regeering is, deze tactiek toe te passen, maar in het algemeen bestaat er overeenstemming tusschen de tactiek van de Regeering en de opvattingen van het College. Het gevolg is, dat de werkloosheid in Nederland in sterke mate toeneemt en vooral in Leiden stijgt. Het is onrustbarend, dat thans 900 a 1000 werkzoekenden meer bij de Leidsche arbeidsbeurs staan ingeschreven dan verleden jaar. De tactiek van de Regeering moet in het algemeen leiden tot droevige resultaten. Nederland verarmt op buitengewoon sterke wijze, doordat men de arbeidskracht van 400.000 personen ongebruikt laat. De fabrieken, de schepen worden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 5