MAANDAG 21
JANUARI 1935.
19
Gemcentefoegrooting Algcmcene beschouwingen.
(Wilbrink.)
blijven volgen. Wanneer men met beide voeten op den
bodem van de werkelijkheid wil staan, heeft men rekening
te honden met wat in het maatschappelijke leven gegroeid is.
Spreker moet het ten zeerste betwijfelen, of alleen door
loonsverlaging economische opbloei en maatschappelijke
vooruitgang mogelijk zijn, gelijk de heer Bosman in zijn
brochure betoogt.
De heer Bosman meent, dat door loonsverlaging besparing
van kapitaal wordt verkregen en het daardoor mogelijk
zal zijn nieuwe ondernemingen te vestigen, die nieuwen
arbeid zullen geven.
Het fatale is echter, dat het bespaarde kapitaal somwijlen
wordt gebruikt op een wijze, dat het de maatschappij aller
minst ten goede komt. Wanneer het werd gebruikt voor de
vestiging van nieuwe bedrijven, die goederen produceeren,
welke tot nu toe niet in Nederland worden vervaardigd,
zou men het toejuichen, maar ook in deze benarde tijden
ziet men kapitaalkrachtige concerns nieuwe bedrijven stichten
met het doel om te concurreeren met reeds bestaande be
drijven, ten einde mogelijkheden van winst voor eigen kapitaal
te scheppen. Dat is niet altijd een vooruitgang, vooral in
den tegenwoordigen tijd. Het is mogelijk, dat een nieuw
opgericht bedrijf, waarin de nieuwste machines en vindingen
worden toegepast, dat met 300 arbeiders werkt, twee oudere
bedrijven, met in totaal 500 arbeiders, kraakt, omdat het
iets goedkooper kan produceeren, waardoor 200 menschen
op straat zouden komen. Als zóó het kapitaal wordt gebruikt,
is dat dan een voordeel voor de maatschappij1? Neen, dan
kan men die bedragen beter geven aan hen, die het bitter
hard noodig hebben dan het aldus te misbruiken. Dat dit
mogelijk is, staat vast; het is niet zoo, dat als er maar ge
produceerd wordt er ook afzet is voor de productie. De
kwaal van dezen tijd is juist, dat er te veel geproduceerd
kan worden en wordt, waardoor men in de ellende van de
werkloosheid zit, omdat er geen afzetgebied is voor die
productie. De redeneering van den heer Bosman zou alleen
nog kunnen opgaan wanneer het mogelijk was, de hier ge
produceerde artikelen in het buitenland af te zetten, zooals
voorheen; de grenzen zijn echter in vele opzichten gesloten.
Nederland kan zijn landbouwproducten, waarop zijn wel
vaart berust, niet kwijt; met zijn industrieele producten op
de wereldmarkt te concurreeren, is in de meeste gevallen niet
mogelijk, niet omdat hier de loonen te hoog zijn, maar veelal
omdat in andere landen de grondstoffen worden gevonden
en de artikelen dus ook in hun geheel worden geproduceerd,
wat voor een land, dat zijn grondstoffen van elders moet
betrekken, tot groote moeilijkheden aanleiding geeft, die
slechts sporadisch kunnen worden overwonnen. Spreker is
dus niet eens met den heer Bosman, dat er door loonsverlaging
meer welvaart zou komen. Spreker zegt niet, dat er niet
loonsverlaging zal moeten komen; hij vreest ook, dat als
de internationale economische verhoudingen niet veranderen,
men in Nederland zal komen tot verdeeling van zijn armoede;
dat kan men betreuren, maar Nederland op zich zelf kan
die verhoudingen niet wijzigen. Waar de omstandigheden
niet alleen niet liggen, in de macht van den Leidschen Raad,
maar ook niet in die van de Nederlandsche Regeering, moet
men zich afvragen of men kan volstaan met oude, op zich
zelf goede, maar verouderde ideeën, of dat men een anderen
weg zal moeten inslaan. Men zal dan een vaak moeilijk
begaanbaren weg op moeten; de moeilijkheden zijn er
echter om overwonnen te worden. Welke weg, wordt gevraagd.
De weg, waarlangs een ordening van het bedrijfsleven van
hooger hand plaats heeft, waarvan de heer Bosman absoluut
niets wil weten. Op den weg, dien hij in zijn brochure aan
gegeven heeft, loopt men zoo vast als het maar eenigszins
mogelijk is.
De loonsverlaging zal alleen moeten plaats hebben, waar
zij absoluut noodzakelijk is. Loonsverlaging mag alleen ter
wille van kapitaalvorming plaats hebben, wanneer men be
spaard blijft voor kapitaalvernietiging, dus wanneer ordening
in het bedrijfsleven komt.
De ontwikkeling van de techniek, die een vooruitgang
moest zijn en welvaart zou moeten brengen aan de gemeen
schap, blijkt fnuikend te werken voor de arbeiders. Door
het gebruik van machines, en tegenwoordig vooral van
motoren, schakelt men vele arbeiders in het productie
proces uit.
Wanneer de heer van Eek een levensmiddelenraad wil
instellen, die zal bepalen hoeveel verkoopplaatsen van be
paalde goederen in iedere wijk van de stad zullen zijn, be
treedt hij een terrein, waaraan de overheid zeer ernstig haar
aandacht moet schenken. Verschillende artikelen zouden
voordeeliger geleverd kunnen worden, indien de concurrentie
minder was. Wat het prijsregelend optreden van een levens
middelenraad betreft, is vroeger reeds aangetoond, dat in
Gemoentebegrooting Algenieene beschouwingen.
(Wilbrink.)
de gemeenten, waar een levensmiddelenraad bestond, de
prijzen hooger waren dan in andere gemeenten.
Als men echter ziet, hoe tegenwoordig winkels van dezelfde
soort naast elkaar verrijzen, vraagt men zich af, of het op
deze wijze kan doorgaan. Dit terrein zou de gemeente eenigs
zins kunnen bestrijken ook met ordenend optreden. Wanneer
de heer van Eek er aan zou vasthouden, dat de levens
middelenraad als hoofddoel had het bepalen van de prijzen,
dan zou spreker echter niet met hem kunnen meegaan,
want alvorens de prijzen te regelen, moet er toch in de eerste
plaats een regeling van de bedrijven zijn; pas in de tweede
plaats kan men met de prijsbepaling beginnen. Deze materie
is bijzonder moeilijk, omdat het gevolg zou kunnen zijn,
wanneer er niet een zeer streng toezicht was, dat de consument
zou worden uitgebuit. Overigens kan de gemeente, tenzij
van hoogerhand in deze leiding wordt gegeven en ingegrepen
wordt, er niet veel aan doen.
Deze brochure wijst dus een onjuisten weg.
De sociaal-democraten hebben de zuiver roode kleur
verloren en spreker heeft met genoegen geconstateerd, dat
de heer van Eek bereid was mede te werken aan opbouwend
werk in deze gemeente, en dat de zaken van de gemeente ook
den sociaal-democraten ter harte gaan. Spreker constateert
dat de heer van Eek totnutoe meer, ja uitsluitend, heeft
geleefd bij de critiek dan bij opbouwend werk. Dat de heef
van Eek het niet alleen meer opneemt voor de arbeiders,
maar ook voor de middenstanders, is een van de symptomen,
dat hij aan het opbouwend werk wil gaan medewerken.
Of nu de vorm, waarin hij daaraan begint, wel de juiste is,
betwijfelt spreker. De sociaal-democraten hebben belang
rijke voorstellen gedaan, maar hebben zich niet ingelaten
met de vraag, hoe de gemeente dit moet financieren. Volgens
den heer van Eek zijn dit uitgaven, waarvoor geleend mag
worden, maar daarop zou dan toch rente en aflossing betaald
moeten wordenmen zou toch in dit opzicht zeker niet onbe
perkt zijn gang kunnen gaan.
Ongeacht de scherpe controle, die de hoogere organen op
de uitgaven der gemeente oefenen, heeft de Raad zich af
te vragen, of het verantwoord is de uitgaven te doen, die
deze werken vereischen. Mocht dit het geval zijn geweest
in tijden van groote welvaart, in dezen tijd is het hetzekerniet.
Het is jammer, dat de deskundige leden van de S. D. A. P.,
die zeker wel een globale berekening gemaakt zullen hebben,
niet hebben medegedeeld, op welke wijze men de werken
moet financieren en welke uitgaven jaarlijks de begrooting
zullen drukken. Deze uitgaven zullen wel zoo groot zijn,
dat het onmogelijk is de werken uit te voeren.
De aanleg van sport- en speelterreinen nabij den Leidschen
Hout en de doortrekking van den Wassenaarscheweg zijn
reeds in de Commissie van Advies voor Sociale Zaken be
sproken. Het College acht de uitvoering van deze werken
niet financieel verantwoord, indien het Rijk geen bijdrage
verleent.
De sociaal-democraten hadden de wijze van financiering
van deze werken, die door Leiden kan worden gevolgd,
behooren aan te geven. Spreker zal zich dan ook aan een
specificatie van deze werken niet wagen; het eene is belang
rijker dan het andere en spreker gevoelt zelf veel voor het
tunnelplan-Maredijk.
Het nut van de werken bepaalt de wenschelijkheid er
van; de kosten behooren evenredig te zijn aan het nut.
De Raad moet echter zijn houding ten aanzien van deze
voorstellen bepalen naar hetgeen voor de gemeente financieel
mogelijk is. Het vermogen om iets te doen, wordt door den
financieelen toestand van de gemeente zeer beperkt. Spreker
deelt op dit punt niet de meening van den heer Wilmer,
volgens wien de gemeente een leening voor de uitvoering
van deze werken zou kunnen sluiten, van welke leening zij
de rente en aflossingen zou kunnen betalen met behulp van
de reserve a 500.000.
Het zou logischer zijn, de reserve zelf voor de uitvoering
der werken te gebruiken, waardoor men ook verder zou
komen dan wanneer in het andere geval de rente van de
leening iets hooger is dan de rente, die men van zijn eigen
kapitaal ontvangt.
De reserve zal dan niet spoediger op zijn gelijk de
heer Wilmer nu interrumpeert tenzij er in het andere
geval jaarlijksche overschotten zijn, die aan de reserve worden
toegevoegd. Indien het laatste niet gebeurt, begrijpt spreker
niet, hoe men met 500.000.een leening van 1.000.000.
kan aflossen.
Spreker heeft tot zijn vreugde kunnen constateeren, dat
de heer van Stralen bereid is om in de uiterste noodzaak
aan de uitvoering van werken in werkverschaffing zijn steun
te verleenen. Spreker is erkentelijk, dat het gemeentebestuur
van Leiden, door den stimulans, van den Raad van de