18
MAANDAG 21
JANUARI 1935.
Gemcentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Wilmer.)
indruk vestigen, dat de armbezoekers met gummistokken
rondloopen en er op los slaan, als zij daartoe de kans hebben.
Tot nog toe heeft geen enkele armbezoeker ooit zijn gummi
stok gebruikt.
De uitspraak van den anti-revolutionnairen heer Baas,
dat men ambtenaren niet moet wapenen met een gummi
stok, is volkomen juist. De armbezoekers worden ook niet
met gummistokken gewapend. De gummistok behoort niet
tot de uitrusting van een armbezoeker. Het wordt echter
den armbezoeker niet verboden een gummistok te dragen,
indien hij dit gewenscht of nuttig acht.
Spreker wenscht thans iets te zeggen over het voorstel
van den heer van Stralen tot het van gemeentewege doen
instellen van een onderzoek naar den toestand in de gezinnen
der werkloozen, alsmede naar den juisten omvang der werk
loosheid (No. 14). Wat heeft men nu toch aan het instellen
van dergelijke commissiesf Men weet toch wel, dat de om
vang der werkloosheid schrikbarend is en de toestand in
zeer veel gezinnen zeer droevig; waarom moet men nu nog
eens extra commissies instellen om feiten te constateeren,
die ieder weet? Met die commissies zijn de werkloozen en
behoeftigen niet geholpen; zij zijn veel meer geholpen met
daadwerkelijke en directe hulp en daarom keurt spreker het
zeer af, dat de heer van Stralen er tegen op komt, dat particu
liere en kerkelijke instellingen door haar charitatieve actie
het lot der werkloozen en hulpbehoevenden verzachten.
Dit is ook in lijnrechte tegenspraak met wat mevrouw
Braggaar zeide, die het zeer afkeurenswaardig vond, dat
Maatschappelijk Hulpbetoon geheel van den steun aftrekt,
zij het niet in alle gevallen, hetgeen door particuliere en
kerkelijke instellingen van charitatieven aard aan de door
Maatschappelijk Hulpbetoon bedeelden wordt gegeven, ter
wijl de heer van Stralen juist afkeurt dien steun door particu
liere liefdadige instellingen.
De heer van Stralen zegt, dat in de Tweede Kamer dooi
de katholieke fractie niets is bereikt. Echter is dit bereikt,
dat zulke dingen als mevrouw Braggaar betreurt in het
vervolg niet meer zullen voorkomen en dat Maatschappelijk
Hulpbetoon in het vervolg niet meer de vrijheid heeft om de
bijdragen van particuliere en kerkelijke instellingen van de
steunbedragen af te trekken.
Dan roept de heer van Stralen uit„alleen de menschen,
die hun kerkelijke plichten waarnemen worden geholpen en
de anderen niet". Daarvan staat echter in de circulaire van
den Minister geen woord. Dat is de practijk, zegt de heer
Vallentgoed nu; dat is misschien de practijk wel, maar dat
is het verkeerde in de practijk. De Minister heeft het in zijn
circulaire ook niet alleen over de kerkelijke instellingen, maar
ook over de particulieren. Men kan de niet-kerkelijke arbeiders,
als men daartoe organisaties opricht, ook buiten alle kerke
lijk verband zooveel helpen als men wil.
Inzake de verhouding van de gemeente tot het gemeente-
personeel, mag spreker uit het antwoord van het College
(blz. 15) op sprekers vraag in de sectie omtrent de vaste
aanstellingen, rangsverhoogingen en de promotie lezen, dat
niet alleen de periodieke verhoogingen, maar ook de ver
hoogingen in rang niet zullen gedrukt worden door de finan-
cieele omstandigheden der gemeente.
Het College deelt in de Memorie van Antwoord mede
(blz. 15), dat ten aanzien van de aanstelling in vasten dienst
van 1 Januari 1935 af rekening zal moeten worden gehouden
met het bepaalde in art. 10, 2e en 3e lid, van het Ambtenaren
reglement 1934. Dit was spreker bekend. Spreker heeft
echter bedoeld te vragen, of ten gevolge van de financieele
omstandigheden der gemeenten zij, die op arbeidscontract
zijn aangesteld, niet langer dan in normale tijden op een
aanstelling in vasten dienst moeten wachten. Spreker heeft
zeer sterk den indruk, dat deze vraag bevestigend moet
worden beantwoord en dat tegenwoordig veel meer personen
op arbeidscontract werkzaam zijn dan vroeger, hetgeen
spreker in dezen tijd afkeurt, indien het steeds terugkomend
werk betreft.
De heer van Eek heeft wederom een voorstel betreffende
de invoering van de medezeggenschap van het gemeente-
personeel (No. 17) ingediend. Spreker heeft meermalen tot
den heer van Eek gezegd, dat „medezeggenschap", evenals
„democratie", een begrip is, waaronder de een iets anders
kan verstaan dan de ander. Het is voor den Raad zeer moeilijk,
zoo niet onmogelijk, zich in principe over de invoering van
de medezeggenschap uit te spreken, zoolang het begrip niet
gedefinieerd is.
Deze zaak zal waarschijnlijk binnenkort in den Raad aan
de orde komen bij de bespreking van de wijziging van het
Georganiseerd Overleg en van de werkwijze der dienst
commissies. Bij die gelegenheid hoopt spreker dit onderwerp
nader te bezien.
Gemeentebegrooting Algcmcene beschouwingen.
(Wilmer e.a.)
Door de concentratie van gemeentediensten zal men op
den duur een bezuiniging voor de gemeente kunnen verkrijgen,
zonder dat het gemeentebelang daarvan schade lijdt en
daarom verheugt het spreker, dat het College dezen weg heeft
ingeslagen.
In de sectie-vergadering heeft spreker de aandacht ge
vestigd op de mogelijkheid om een kleine bezuiniging te
verkrijgen, die om haar psychologisch effect wel van belang is.
Spreker heeft n.l. gevraagd, of niet te veel voor particuliere
doeleinden gebruik gemaakt wordt van gemeentelijke auto's
en gemeentelijke fietsen. Spreker zou gaarne willen, dat
hierop de aandacht van het College gericht werd.
Spreker is er van overtuigd, dat, wanneer ieder Raadslid
zijn eigen stokpaardje blijft berijden en de een op dezen
post en de ander op dien post niet wenscht te bezuinigen,
van de bezuiniging ten slotte niets terechtkomt. De ver-
eenigingen voor kinderuitzending, ten aanzien waarvan
spreker met de heeren Wilbrink en van Es een voorstel (No. 30)
heeft ingediend, verkeeren echter in een zeer bijzondere
positie. Wanneer ooit vereenigingen noodig geacht moeten
worden, dan zijn het in dezen tijd die vereenigingen, die
zich ten doel stellen de bevordering van de gezondheid van
de jeugd, waaraan in dezen tijd zeer dikwijls te weinig zorg
kan worden gewijd. Daarom moet men in dezen tijd het
werk van deze vereenigingen niet bemoeilijken en mag men
haar subsidie niet verder inkrimpen.
Met het voorstel-van Eek tot handhaving van het subsidie
aan de drankbestrijdersvereenigingen (No. 20) gaat spreker
niet mee. Daaruit mag men niet concludeeren, dat spreker
geen respect heeft voor het werk van die vereenigingen;
deze hebben zeer nuttig maatschappelijk werk verricht en
doen dit nog, en spreker spreekt hulde en waardeering uit
voor de velen, die dikwijls met groote offers dit werk hebben
verricht. Spreker beschouwt echter de drankbestrijders
vereenigingen als zoovele nuttige vereenigingen in deze
gemeente; het gaat nu eenmaal niet aan om alle nuttige
vereenigingen in deze gemeente, ook al doen zij zeer goed
werk, ook in dezen tijd nog te blijven subsidieeren.
Inzake het voorstel-Schoneveld (No. 33) zal spreker de
verdediging van den heer Schoneveld en het antwoord van
den Wethouder afwachten, maar ook spreker acht het ratio
neel eerst het Georganiseerd Overleg te hooren, alvorens
een bezuiniging op de loonen van het gemeentepersoneel,
zij het in principe, tot een vastgesteld bedrag te bepalen.
Spreker weet eigenlijk niet goed wat hij van het voorstel
inzake het buitengewoon lager onderwijs (agendapunt 9)
moet zeggen. Spreker kan alleen herhalen, dat hij dat voorstel
niet goed vond en dat hij met belangstelling zou afwachten,
of het College zijn voorstel zou wijzigen.
De heer Wilbrink zegt dat men, wanneer men vergelijkt
den tijd, die altijd aan de algemeene beschouwingen worden
gewijd, met de wijzigingen, die als resultaat daarvan in de
begrooting worden gebracht, dan veilig bij de begrooting
het zwijgen er toe zou kunnen doen, maar anderzijds is het
toch wel wenschelijk, dat bij de behandeling van de begrooting
voor het College tot uiting komt, wat bij de verschillende
Raadsfracties wordt gedacht over het gemeentebeleid en
hoe deze dit gevoerd willen zién.
De Raadsleden hebben van een fractie een memorie,
van een andere een brochure ontvangen, waarin iedere groep
op haar wijze tot uitdrukking brengt hetgeen in den tegen-
woordigen tijd moet geschieden om niet alleen de gemeente-
financiën, maar ook het maatschappelijke leven weer op
een beter peil te brengen.
Voor zoover de kleur van den omslag van de memorie
van toelichting van de voorstellen der S. D. A. P. een sym
bool is, is het opmerkelijk, dat ze meer oranje dan rood is.
Misschien is dit een aanduiding van de omstandigheid, dat
in de kringen van de S. D. A. P. tegenwoordig minder zuiver
roode klanken worden gehoord en de aandacht niet meer
uitsluitend op de arbeidersbelangen, maar ook op de be
langen van den middenstand wordt gericht.
Als ook de kleur van den omslag van de brochure van den
heer Bosman een symbool is, moet zij doen denken aan het
grijze verleden. Indien men zich naar den inhoud van die
brochure gedroeg, zou men dan ook op den verkeerden
weg zijn.
In dezen tijd moet men andere wegen inslaan dan die,
welke men tot nu toe gevolgd heeft. Al is spreker een voor
stander van de tegenwoordige maatschappeüjke ver
houdingen, omdat zij het individu de grootste kans geven
welke spreker ook eenigszins heeft gebruikt om zich een
bestaan te veroveren en te verzekeren, toch zou hij verkeerd
handelen, indien hij de wegen, die vroeger misschien goed
waren, ook in de veranderde omstandigheden zou willen