MAANDAG 21 JANUARI 1935. 15 Gemeentcbegrooting Algemeene beschouwingen, (van Stralen e.a.) erkennen de juistheid van het antwoord van het College, dat de werkverschaffing voor jeugdige werkloozen zijn volle aan dacht heeft. Met een algemeenheid mag men zich van dit brandende vraagstuk niet langer afmaken. Op het jl. Zaterdag in Amsterdam hierover gehouden congres was ook vertegen woordigd, naast vele andere organisaties van verschillende richting, de Bond van Jonge Liberalen. Wanneer spreker nu ook den heer Romijn als vertegenwoordiger van het Leidsche gemeentebestuur op dat congres had ontmoet, dan zou spreker meer achting voor diens standpunt als Wethouder van Sociale Zaken kunnen hebben dan nu. Vooral de vertegenwoordiger van den Bond van Jonge Liberalen heeft zich zeer sympathiek uitgelaten over het streven van dat congresspreker hoopt, dat straks ook van de zijde van den Wethouder, sympathie, maar niet alleen in woorden, zal blijken voor deze zeer be langrijke zaak. Op dat congres werd aangenomen, dat het aantal jeugdige werkloozen in Nederland de 100.000 reeds verre overschreden heeft. Het is allereerst de plicht van de Regeering om hier iets te doen; de Regeering moet allereerst het initiatief nemen tot een onderzoek naar den omvang van de werkloosheid onder de jeugdeerst dan kunnen maatregelen tot verbetering van den toestand worden genomen. De Re geering heeft dit reeds meermalen afgewezen met het oog op de consequenties, om bij de jeugdige werkloozen niet de ver wachting te wekken, dat zij gesteund zouden worden. Dat is natuurlijk geen motief van de Regeering voor het afwijzen van een dergelijk onderzoek. Onlangs is gebleken, dat de Minister van Sociale Zaken iets toeschietelijker is ge worden en niet meer zoo afkeerig van een dergelijk onderzoek is. Het onderzoek is urgent en daarom is het gewenscht, dat de Raad door de aanneming van sprekers voorstel (No. 15) zijn medewerking verleent om te komen tot de kennis van den werkelijken omvang van het kwaad in Leiden. De werkloosheid van de jeugd brengt groote geestelijke, zedelijke en politieke gevaren met zich. De vakbekwaamheid van de jonge menschen daalt; men heeft daarover reeds klachten uit de bouwnijverheid vernomen. Spreker heeft bewondering voor wat op dit gebied wordt gedaan door de gemeente Schiedam, die de gemeente Leiden ten voorbeeld gesteld kan worden. In Schiedam is men er in geslaagd 2.000 werkloozen aan de cursussen te doen deelnemen. Uit het voorwoord, dat de Minister van Sociale Zaken voor het „Jaarverslag Ontwikkelingswerk Schiedam 19331934" heeft geschreven, blijkt, dat ook Zijne Excellentie voor het daar verrichte werk bewondering heeft. Indien spreker ver gelijkt datgene, wat in Schiedam wordt gedaan onder de algemeene leiding van een socialistischen Wethouder van Sociale Zaken en de directe leiding van een socialistischen hoofdambtenaar, met datgene, wat in Leiden wordt verricht, waar de Wethouder van Sociale Zaken naar de officieele opening in 1931 de cursussen geen enkele maal meer heeft bezocht,'komt hij tot de conclusie, dat het Leidsche gemeente bestuur met dit werk niet medeleeft en gebrek aan belang stelling voor deze belangrijke zaak toont te hebben. Op het congres „Jeugd in Nood" was wel de gemeente Schiedam, niet de gemeente Leiden vertegenwoordigd. Er gebeurt in Leiden wel iets, maar er wordt veel te weinig gedaan. Het aantal ingeschreven cursisten (100) is veel te gering in vergelijking met het aantal werkloozen. Men moet de aandacht gericht houden behalve op de cur sussen op de werkverschaffing. De Regeering sluit de jeugdige werkloozen van de steun- verleening uit, maar dan heeft zij ook den plicht om op een andere wijze voor hen iets te doen. Onlangs is door den Raad besloten tot den aanleg door jeugdige werkloozen van 3 voetbalvelden; op zich zelf is dit toe te juichen, maar het spijt spreker te moeten constateeren, dat weer is gebleken, dat door anderen hetgeen de Raad probeert te doen gedeeltelijk onge daan wordt gemaakt. De Regeering juichte Avel de werkver schaffing op zich zelf toe, maar maakte bezwaar tegen de door het gemeentebestuur voorgestelde vergoeding van ƒ2,40 per week; dit mocht ten hoogste ƒ1,50 per week zijn. Tegen dergelijke dingen moet men zich toch verzetten! De heer Goslinga zegt, dat de vergoeding in Schiedam, met een socialistischen Wethouder, ook ƒ1,50 bedraagt. De heer van Stralen zegt, dat Schiedam een kleinere gemeen te is. Deze vergoeding wordt door het Rijk bepaald op 1,50 ƒ3.per week en spreker acht het niet juist, dat voor Leiden deze vergoeding op het minimum wordt gesteld; voor Leiden zou een vergoeding van 2,50 de juiste zijn. In Groningen is dit bedrag ook op 2,50 gesteld. Nu zullen de jeugdige werk loozen echter voor een nog lager vergoeding dit werk moeten doen. Intusschen, het heeft nut, vooral moreel, en spreker acht het noodig dat de Raad alsnog tracht, dit bedrag ver- Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (van Stralen e.a.) hoogd te krijgen tot 2,50. Deze vorm van werkverschaffing is opvoedend en is ook beter dan leegloopen, maar verder gaat het nut niet. Het aankweeken of behouden van de vak bekwaamheid heeft ook zijn nut, maar er moeten natuurlijk andere maatregelen genomen worden om in de behoefte aan werk voor jongeren te voorzien. Bij het voorstellen van werk- objecten aan den Raad moet vooral gezorgd, dat een percen tage van de daarbij benoodigde arbeiders jeugdige werkloozen zullen moeten zijn, niet tegen een vergoeding van 1,50, maar tegen het in die bedrijven voor jongeheden gangbare loon. De Roomsch-Katholieken vooral geven hier nogal vaak af op het vele praten en de weinige daden. Maar zelf doen zij toch niet veel meer dan praten. Bij de behandeling van de Rijksbegrooting in de Tweede Kamer, toen werkelijk eenige hoop was gevestigd op de vertegenwoordigers van deRoomsch- Katholieke Staatspartij, om te komen tot een zoodanig stevig optreden, dat daardoor de Regeering tot andere gedachten zon worden gebracht, bleek die hoop weer ijdel; het bleef een schijn-oppositie, waarna de leiders van die partij het hoofd weer in den schoot hebben gelegd. De heer Lombert vraagt of dit nu objectieve voorlichting is. De heer van Stralen kan, indien de heer Lombert dit wenscht, zijn betoog met tal van gegevens staven, maar zal zich ter bekorting van zijn rede tot het maken van deze algemeene opmerkingen bepalen. Het zijn in het bijzonder de katholieken, die veel hebben aan te merken op het vele praten van de sociaal-democraten, maar zich zelf daaraan schuldig maken. „De Volkskrant" davert van de woorden, die gericht zijn tegen de Regeering en de regeeringspartijen, waartegen ook de leiders van de katholieke vakbeweging in het blad opponeeren. Op een bepaald oogenblik zakt de moed dezen leiders echter in de schoenen. Spreker citeert in dit verband het verslag, dat in De Volks krant van 3 October 1934 is opgenomen van de rede, die pater Henricus O.Gap., ter gelegenheid van den Socialen Zondag te Helmond heeft gehouden. Nog erger dan met de katholieke arbeiders is het gesteld met de christelijke arbeiders, die in den regel alles slikken, terwijl de katholieken althans nog met woorden in verzet komen. Natuurlijk wil spreker geen aanmerking maken op hun geloofsovertuiging; zij zijn daarin volkomen vrij. Op maat schappelijk terrein laten zij zich echter verdringen en schieten schromelijk tekort. Er is in dit opzicht een kenmerkend ver schil tusschen de christelijke werkgeversorganisaties en de organisaties van de christelijke arbeiders. Onlangs zag spreker in de pers de verslagen van 2 vergaderingen, een van de chris telijke werkgevers en een van den christelijken bestuurders- bond. Beide vergaderingen hepen over maatschappelijke onderwerpen; in het verslag van de werkgeversvergadering heeft spreker geen woord gelezen over het geloof, maar bij de christelijke arbeiders hadden verschillende sprekers het over God's woord; daar werden uitsluitend de geestelijke be hoeften van de arbeiders besproken en de maatschappelijke belangen werden daardoor naar den achtergrond verdrongen. De christelijke arbeiders kunnen zich in dit opzicht spiegelen aan de christelijke werkgeversdie weten althans een scheiding te maken tusschen maatschappelijke en godsdienstige be langen, de christelijke arbeiders hebben dit blijkbaar nog niet door; hoewel zij dezelfde behoeften hebben als alle andere arbeiders, laten zij zich van hun werkelijke taak afhouden met een beroep op die geestelijke belangen; daardoor zijn zij voor een groot deel oorzaak, dat de toestand voor de arbeiders klasse zoo slecht is. Als de christelijke en katholieke arbeiders zich lieten gelden, en stonden op hun rechten, in de colleges en organisaties, waarvan zij lid zijn, hun stem lieten hooren, en in een bepaalde richting drongen, zoodat ook met hun be langen rekening gehouden werd, dan zou de toestand voor de arbeiders beter worden. Spreker hoopt, dat eindelijk de chris telijke en katholieke arbeiders zullen inzien, dat zij naast gods dienstige ook maatschappelijke belangen hebben en dat zij daarvoor zich het best vereenigen met andere arbeiders, die dezelfde belangen hebben; dit zou zijn in het belang van alle arbeiders, ook van hen zelf. De heer Wilmer zegt, dat het buitengewoon moeilijk is, in dezen tijd de gemeente te besturen. Spreker heeft daarom veel waardeering voor hen, die het desondanks aandurven het dagehjksch bestuur van de gemeente te vormen. Een lichtzijde van deze moeilijkheid is, dat in dezen tijd meer dan anders de behoefte wordt gevoeld, in het gemeentebestuur wijzigingen aan te brengen, die bevorderlijk zijn voor een gemakkelijker en beteren gang van zaken. Spreker is overtuigd,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 15