MAANDAG 21
JANUARI 1935.
13
Gemcentebegrooting Algemeene beschouwingen,
(van Stralen e.a.)
Dr. Tromp, gemeente-arts te Utrecht, heeft dezer dagen
een onderzoek ingesteld naar de ondervoeding in een aantal
gezinnen in zijn gemeente. Dit is thans in Utrecht een branden
de kwestie geworden in verband met de publicatie van Dr.
Tromp, welke voor het bestuur van die gemeente de aanleiding
is geweest om door een commissie een onderzoek te doen in
stellen naar den voedingstoestand der schoolgaande kinderen
in de gezinnen zoowel van de werkenden als van de werkloozen.
Het zal niet overbodig zijn, dat het Leidsche gemeente
bestuur eenzelfde onderzoek instelt.
Het College beschouwt in de memorie van antwoord de
werkloozenzorg en het huurpeil als twee aparte zaken, waar
mede waarschijnlijk bedoeld wordt, dat een oordeel omtrent
het peil van de huishuur niet mag worden afgeleid uit de
steunbedragen, van de werkloozen, maar dat het huurpeil
slechts beschouwd mag worden in verband met de normale
inkomsten van werkende personen. In het algemeen is dit
natuurlijk juist, maar om te zeggen, dat werkloozenzorg en
huurpeil twee aparte zaken zijn, spreker noodigt den Wet
houder uit dit nu zelf eens te vertellen aan de werkloozen,
die 40 of meer van hun steun aan den huisbaas moeten
betalen. De toestand in dit opzicht is schrikbarend; het is
dringend noodzakelijk daarin ten spoedigste te voorzien.
Spreker heeft een onderzoek ingesteld bij 678 personen,werk
loozen, die steun trokken. Daarvan betaalden 288 aan huur
tot 30 van den steun, 131 betaalden 3035 125
3540 64 4045 in 70 gevallen zelfs meer dan 45
Is het niet de plicht van het gemeentebestuur, met alle
mogeüjke middelen te trachten verbetering in deze wanver
houding te brengen?
In 94 gezinnen, waarvan nauwkeurig is nagegaan, dat de
gezinsinkomsten alleen bestaan uit het steungeld, blijkt de
huishuur meer dan 35 van het steungeld te bedragen.
Bij de vorige bespreking van deze zaak in den Raad heeft
de heer Lombert de opmerking gemaakt, dat deze gevallen
wel zeer zorgvuldig zouden zijn uitgezocht en als voorbeelden
wel zouden genomen zijn gezinnen, die ook andere inkomsten
dan het steungeld hadden.
De heer Lombert heeft toen niet gezegd, dat de heer van
Stralen de gevallen had uitgezocht, maar heeft wel betoogd,
dat een vergelijking van de huishuur met het steungeld niet
opgaat, omdat men rekening moet houden met het gezins
inkomen.
De heer van Stralen heeft zoowel den vorigen keer als nu
alleen gevallen genoemd, waarin het gezin geen andere in
komsten dan het steungeld heeft. De opmerking van den heer
Lombert is dan ook beide keeren onjuist geweest. Bovendien
ligt het zeker niet op den weg van den heer Lombert, op deze
wijze de juistheid van sprekers mededeelingen tn twijfel te
trekken.
Bij de door spreker bedoelde gezinnen komen de volgende
gevallen voor:
Steungeld Huishuur Percentage
14.— 6,50 58
14,50 6.— 41,4
12,50 5,50 44
12,90 6,30 49
12,90 5,60 43,4
Men kan in redelijkheid niet verwachten, dat het over
blijvende gedeelte van het steungeld voldoende is om eeniger-
mate in de dagelijksche behoeften van zulke gezinnen te
voorzien, zoodat ondervoeding wel het gevolg moet zijn.
De mededeeling van den Minister van Sociale Zaken, dat hij
de steunverlaging als een afgedane zaak beschouwt, is dan ook
wel zeer wrang.
Na 1 Juli 1934 zijn wel enkele kleine maatregelen genomen,
maar die zijn eigenlijk van geenerlei invloed op den algemeenen
toestand.
Zoo is b.v. de Kersttoeslag met 10 verhoogd, welke
verhooging de betrokkenen dankbaar hebben aanvaard.
Bovendien is door den Minister toegezegd een extra bijdrage
van 2.000.000.voor aanvullenden steun, dus in den vorm
van kleeding, dekking, schoeisel enz. Van die toezegging
ziet men echter op liet oogenblik, althans in Leiden, nog
zeer weinig gunstige gevolgen; in plaats van verbetering
ziet men vermindering van den aanvullenden steun. Door
het Crisis-comité afdeeling B zijn aan de organisatiebesturen
formulieren verstrekt, waarop aanvullende steun kan worden
aangevraagd, maar het aantal van die formulieren is zoo
klein veel kleiner dan het vorige jaar dat er geen sprake
van is, dat zij, die daaraan behoefte hebben, eenigermate
daarmede geholpen kunnen worden. Er zijn zoo weinig for
mulieren verstrekt, omdat het gemeentebestuur nog in het
geheel geen rekening gehouden heeft met het toch bekende
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen,
(van Stralen e.a.)
feit, dat er een extra-bijdrage van 2.000.000.beschikbaar
komt; het heeft het aantal formulieren afgemeten naar het
geen het vorige jaar beschikbaar is gestelddaarmede moesten
de organisaties maar mee zien rond te komen; die moesten
maar uitmaken, welke van hun leden daarvoor in aanmerking
kwamen, in plaats dat de organisaties, die daarop recht
meenden te hebben, een aanvrage konden indienen, en dat
dan later het Crisis-comité uitmaakte, wie voor verstrekking
van aanvullenden steun in aanmerking zou komen. Enkele
organisaties hebben, omdat zij dit niet zelf konden uitmaken,
de formulieren blanco aan de gemeente teruggezonden, doch
kregen toen bericht, dat dan ook hun leden individueel niet
voor dien aanvullenden steun in aanmerking zouden komen,
en ook niet persoonlijk zouden worden toegelaten tot het
indienen van een aanvrage. Daarmee zet men dien organisa
ties, die geen kans zien de formulieren goed te verdeelen, het mes
op de keel en dat keurt spreker af. Zelfs heeft een organisatie
besloten de toegezonden aanvraagformulieren maar te ver
loten onder haar werklooze leden. Dat is toch niet de manier
om uit te maken, wie voor dien steun in aanmerking komt.
Men noodzaakt de besturen er echter toe. Spreker dringt er
nogmaals op aan, voor de organisaties, die dit hebben ge
vraagd, meer aanvraagformulieren beschikbaar te stellen.
Spreker herinnert den Raad aan hetgeen in het sectie-
verslag en de memorie van antwoord is gezegd omtrent de
verstrekking van schoenreparaties aan werkloozen, welke
reparaties in Den Haag 0,45 voor elk paar schoenen kosten.
In Den Haag werkt deze maatregel uitstekend en het is
van buitengewoon groot belang hem ook voor Leiden te nemen.
Spreker zal met belangstelling vernemen, wat het resultaat
is van het door het College in de memorie van antwoord toe
gezegde onderzoek en in afwachting daarvan thans geen voor
stel doen.
Spreker wenscht thans iets te zeggen over de circulaire
van de Regeering in zake den aftrek van den aanvullenden
steun, gegeven door de kerkelijke en particuliere liefdadigheid.
De heer Aalberse heeft bij de behandeling van de Rijksbe-
grooting voor 1935 in de Tweede Kamer het resultaat bereikt,
dat de Regeering het goedvindt, indien men voortaan in be
paalde gevallen niet meer alle steungelden, die de betrokkenen
van derden ontvangen, van den overheidssteun aftrekt. De
bedoeling is, de particuliere en kerkelijke liefdadigheid aan
te sporen tot het geven van een extra steun aan de werkloozen,
die van overheidswege gesteund worden.
De sociaal-democraten keuren dit systeem absoluut af.
Het gaat niet aan, de gezinnen der werkloozen eigenlijk
over te laten aan de liefdadigheid. Men gaat daardoor terug
naar den toestand, waarin van overheidssteun in geen enkelen
vorm sprake was.
Men wil blijkbaar de particuliere liefdadigheid thans ge
bruiken om de tekorten, die door de verslechting van den over
heidssteun zijn ontstaan, aan te vullen. Wanneer de parti
culiere liefdadigheid zoo werkzaam geworden is, dat er inder
daad iets van haar steunverleening terechtkomt, zal men
daarin waarschijnlijk aanleiding vinden om den overheids
steun opnieuw te verlagen en opnieuw een beroep op de par
ticuliere liefdadigheid te doen. Moeten de werkloozen dan
weer bedelaars worden, gelijk dat vroeger het geval was?
Aan dien toestand is men echter nu ontgroeid.
Indien de Regeering de kerkelijke en particuliere liefdadig
heid vrij baan laat, zal de kerkelijke liefdadigheid naar voren
komen. De arbeiders, die trouw ter kerke gaan, zullen een
weg weten te vinden of aangewezen krijgen, waarlangs zij
in het bezit van enkele guldens steun kunnen komen; de
niet-kerkelijke arbeiders zijn daarvan uitgesloten en zullen met
den onvoldoende overheidssteun moeten blijvep toekomen.
De Voorzitter zegt, dat de heer van Stralen hiermede een
ernstige beschuldiging uitspreekt.
De heer van Stralen zegt dat men hier beter kan spreken,
van een veronderstelling en spreker zal afwachten, inhoeverre
die later bewaarheid zal worden. Door de particuliere lief
dadigheid aan te sporen, gaat men den verkeerden kant uit.
De billijkste oplossing is, dat in de uitgaven, die deze crisis
tijd vraagt, en in de uitkeeringen aan de werkloozen de ge-
heele gemeenschap naar draagkracht bijdraagt. Zooals het nu
echter gaat zullen de goedwillenden, die voor hun medemen-
schen iets over hebben, bereid zijn mede te betalen aan de
tekorten, die er zijn en zullen zij, die het goed hebben in de
wereld die zijn dikwijls de meest onverschilügen vrij
uitgaan. Dit op zich zelf is al genoeg reden om dezen weg
niet in te slaan, maar om eenvoudig alle kosten uit de crisis
werkloosheid voortvloeiende om te slaan over alle burgers.
De verhouding tusschen steun en huishuur maakt, afgezien
van de groote moreele beteekenis daarvan, het vraagstuk