MAANDAG 17 DECEMBER 1934. 461 Verkoop grond Heemskerkstraat; e.a. (Vos.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XI. Voorstel tot wijziging van de verordening, houdende reglement voor de Gemeentelijke Hulpbank (Gemeentelijke Bank van Leening en Geldsehietbank) te Leiden. (Zie Ing. St. No. 272.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen I en II worden achtereenvolgens zonder be raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XII. Voorstel tot liet verleenen van medewerking aan het bestuur van de Vereeniging voor Christelijk Onderwijs, tot de aanschaffing van leermiddelen ten behoeve van zijn school voor u.I.o. aan het Noordeinde No. 3 en tot vaststelling van den desbelreffenden begrootingsstaat. (Zie Ing. St. No. 273.) De heer Vos verzoekt het College in het vervolg bij dergelijke voorstellen iets meer precieze inlichtingen te verschaffen. Op 12 November j.l. beschikte de Raad gunstig op een verzoek van het bestuur van Gereformeerd Schoolonderwijs om 600.tot aanschaffing van leermiddelen. In de beide Ingekomen Stukken Nis. 243 en 273 nu komt voor de zin, dat het aantal leerlingen dermate is toegenomen, dat uitbrei ding van leermiddelen noodig is. Het woordje „dermate" zag spreker in het vervolg gaarne met cijfers toegelicht. Nu achtte het bestuur van Gereformeerd Schoolonderwijs 600. noodig voor 15 leerlingen van de eerste klasse, dus 40.per leerling. Voor het bestuur van de Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs bedraagt dit 289.(het juiste bedrag is ƒ288.42) voor 11 leerlingen, van de tweede klasse, is 26.22 per leerling. Spreker acht het noodig, dat de Raad het verschil in opvatting omtrent de rechtmatigheid van dergelijke aan vragen bij deze besturen weet en ziet. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIII. Voorstel tot vaststelling: a. van de vergoeding, bedoeld in art. 101, lid 1 t/m 7, van L. O. wet 1920, over het jaar 1931 aan de besturen van verschillende bijzondere scholen; b. van het alsnog, krachtens het achtste lid van het sub a genoemd wetsartikel uit te keeren bedrag over de jaren 1929, 1930 en 1931 aan de besturen van verschillende bij zondere scholen; c. van de vergoeding wegens salarieering van vakonder wijzers, bedoeld in het negende lid van het sub a genoemde wetsartikel, over het jaar 1931, aan de besturen van ver schillende bijzondere scholen. (Zie Ing. St. No. 274.) De heer Vos betuigt zijn erkentelijkheid voor het feit, dat de referendaris van de af deeling Onderwijs hem een ochtend en een middag zijn kamer heeft afgestaan, opdat spreker rustig deze zaak kon bestudeeren, terwijl de afdeeling Onder wijs onmiddellijk gereed was om spreker de noodige inlich tingen te verschaffen. Intussehen was dit zooveel werk, dat het spreker toch niet gelukt is, naar eisch dit alles, te con troleeren. Uit eenige steekproeven heeft spreker den indruk gekregen, dat deze zaak in orde is. Het maakte spreker echter ietwat wrevelig, dat een bedrag van 140.was uitgegeven voor een electrischen vloerwrijver, die natuurlijk het stroomverbruik heeft vergroot. In de vette jaren, die tot het verleden behooren, zou spreker dezen post waarschijnlijk met een licht schouder ophalen zijn voorbijgegaan, maar in de magere jaren, waarin men thans leeft en waarin van alle kanten, niet het minst van de zijde, die bijzonder onderwijs begeert, dag aan dag de leuze wordt aangeheven: „wij moeten versoberen" is spreker hierdoor even pijnlijk getroffen. Spreker vindt in dezen post aanleiding het College te ver zoeken, er bij de schoolbesturen (misschien: nogmaals) op aan te dringen, bij de exploitatie van de scholen de grootst mogelijke zuinigheid in acht te nemen, opdat het College be spaard kan büjven voor het doen van bezuinigingsvoorstellen, die menigen burger schrijnend leed veroorzaken. Overigens heeft spreker tegen dit voorstel geen enkel bezwaar. Vergoedingen art. 101 L. O. wet 1920; e.a. (Mandors e.a.) De heer Manders kan er zich volkomen mede vereenigen, dat den schoolbesturen wordt verzocht, de scholen zoo zuinig mogelijk te exploiteeren, maar daarin ligt opgesloten, dat de besturen, waar het bezuiniging medebrengt, bijvoorbeeld ook een electrischen vloerwrijver aanschaffen. Eigenlijk is spreker tegen dergelijke bezuinigingen, omdat hij veel liever zooveel mogelijk arbeidsloon betaalt. Waarschijnlijk zag de heer Vos deze besparing aan arbeidsloon over het hoofd. De heer Tepe deelt mede, dat het betrokken schoolbestuur in het jaar 1929 met het oog op den zeer slechten toestand van den vloer in het gymnastieklokaal een instrument heeft aangeschaft, dat ten onrechte electrische vloerwrijver wordt genoemd en dient om vloeren te oliën, waardoor het op dwarrelen van stof wordt voorkomen. Men heeft het instru ment aangeschaft ter vermijding van grootere uitgaven, die anders waarschijnlijk noodig waren geweest voor het leggen van een nieuwen vloer. Van eenige zucht tot verkwisting is bij het schoolbestuur dan ook geen sprake. Intussehen onderschrijft spreker de opmerking van den heer Vos, dat de schoolbesturen dienen te overwegen, of zij niet beter doen met iets, waarvan zij voordeel meenen te hebben, niet aan te schaffen, nu door bezuinigingsmaatregelen zoovelen leéd moet worden gedaan. Wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders be sloten. XIV. Voorstel tot vaststelling: a. van de vergoeding, bedoeld in art. 101, lid 1 t/m 7, van de L. O. wet 1920, over het jaar 1932 aan de be sturen van verschillende bijzondere scholen; 1). van het alsnog, krachtens het achtste lid van liet sub a genoemde wetsartikel uit te keeren bedrag over de jaren 1930, 1931 en 1932 aan het bestuur van de bijzondere school aan den Heerensingel (M.) c. van het, krachtens het achtste lid van het sub a genoemde wetsartikel, door de besturen van een tweetal bijzondere scholen over de jaren 1930, 1931 en 1932 in de gemeente kas te storten bedrag d. van de vergoeding wegens salarieering van vakonder wijzers, bedoeld in het negende lid van het sub a. ge noemd wetsartikel, over het jaar 1932, aan de besturen van verschillende bijzondere scholen. (Zie Ing. St. No. 275.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XV. Voorstel tot vaststelling van de bijdrage in de kosten van het bijzonder vervolgonderwijs, bedoeld in art. 102 der L. O. wet 1920, over het jaar 1931, voor de vervolgcursussen in verschillende bijzondere scholen. (Zie Ing. St. No. 276.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVI. Voorstel tot vaststelling: a. van de bijdrage in de kosten van het hijzomler vervolg onderwijs, bedoeld in art. 102 der L. O. wet 1920, over het jaar 1932, voor de vervolgcursussen in verschillende bijzondere scholen b. van het alsnog, krachtens het sub a, genoemde wets artikel, aan bijdrage uit te keeren bedrag over het jaar 1932 voor de vervolgcursussen in verschillende bijzondere scholen. (Zie Ing. St. No. 277.) De heer Goslinga merkt in zijn qualiteit van Raadslid op, dat uit dit voorstel wel blijkt, dat de besturen van de bijzon dere scholen minder hebben uitgegeven dan het bedrag, waarop zij volgens de subsidieregeling recht hebben. Spreker sluit zich volkomen aan bij den aandrang tot be zuiniging, die op de schoolbesturen wordt geoefend. Men mag echter niet vergeten: 1°. dat de besturen pas aan het einde van het jaar 1934 vernemen, wat zij over de jaren 1931 en 1932 per leerling zullen ontvangen, hetgeen een van de sterkste prikkels tot het betrachten van de zuinigheid is en 2°. dat de besturen nimmer meer per leerling kunnen ontvangen dan de gemeente zelf per leerling voor het openbaar onderwijs uitgeeft.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 7