460 MAANDAG 17 DECEMBER 1934. Gemeentelijk Inspecteur van het Onderwijs. (Wilbrink e.a.) administratieven dienst. Een eenigszins intensief toezicht op de scholen zal den vollen man eischen; voor zijn bureauwerk zal dan zeer weinig tijd overblijven. Spreker ziet het College er in het geheel niet voor aan, dat het den Raad bewust om den tuin leidt, maar hij ziet in het voorstel van het College toch, dat het financieele gevolgen heeft. Waar het College zelf heeft gezegd, geen deskundigen inspecteur noodig te hebben, zal spreker met vrijmoedigheid tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer Bosman betwist de opmerking van den Wethouder, dat men door geargumenteerd tegen de voordracht te spreken, büjk geeft wantrouwen in het beleid van het College te hebben. De heer Tepe heeft bedoeld te zeggen, dat de Raad met de verwerping van het voorstel blijk zou geven het College te wantrouwen. De heer Bosman blijft van meening, dat door de aan neming van dit voorstel een nieuwe functie wordt geschapen en het argument, dat daaraan thans geen kosten zullen zijn verbonden, een camouflage is, aangezien men op den duur toch een nieuwen ambtenaar op de secretarie zal moeten aanstellen, indien de gemeentelijke inspecteur zijn taak in derdaad verricht op de wijze, door den Wethouder aange geven. Yoor het doen van nieuwe uitgaven is thans de tijd nog niet gekomen. De heer van Es is het niet eens met den Wethouder, dat het benoemingsrecht in dit geval eigenlijk aan het College behoorde te zijn toegekend en acht het gelukkig, dat de Raad zijn oordeel over een persoon mag uitspreken door hem al of niet te benoemen. De Wethouder, wiens argumenten niet sterk waren, is er niet in geslaagd, spreker te overtuigen. Indien men een gemeen telijken inspecteur wenscht aan te stellen, omdat twee meer zien dan een, zou men ook drie gemeentelijke inspecteurs kunnen benoemen, omdat vier meer zien dan twee. Strekt het toezicht van den gemeentelijken inspecteur zich ook uit tot het bijzonder lager onderwijs? Heeft het College reeds een instructie voor den gemeente lijken inspecteur samengesteld? Indien de instructie aan den Raad was medegedeeld, zou men misschien daaraan meer houvast hebben en zou de anti-revolutionnaire fractie wel licht met het voorstel accoord zijn gegaan. De heer Bergers gelooft niet in al het medelijden, dat naar voren gebracht is. De heer Wilbrink heeft medelijden met den heer Vriend, omdat deze zich zal overwerken. Wanneer de heer Wilbrink het zelf druk heeft, zal hij anderen ook hard laten werken. Wanneer een ambtenaar dit werk er bij kan en wil doen uit eigen beweging dan heeft spreker er nooit medelijden mee. Spreker heeft er ook geen medeüjden mee, dat de Wethouder te weinig werk zou hebben, zooals de heer van Es zeide, want spreker heeft wel eens gehoord, dat het Wethouderschap den vollen mensch eischt. Wanneer de tegen standers van dit voorstel het Ingekomen Stuk aandachtig hadden gelezen, en speciaal den 21sten tot en met den 32sten regel van No. 267, hadden zij zelf kunnen begrijpen, waarom het College dit noodig acht. De heer Groeneveld begrijpt niet al die breed uitgemeten bezwaren tegen dit voorstel, ook na de nadere toelichting. Het voorstel kost niets, er komt iets bij, nl. meer toezicht op het onderwijs. Welk bezwaar kan daartegen bestaan? Op het oogenblik houdt alleen de Rijksinspectie toezicht, maar het College kan aan de Rijksinspectie niets opdragen; bij een gemeentelijken inspecteur verandert dit; het College kan dezen opdragen te voorzien in gebreken bij de scholen in de gemeente; dan moet hij een titel hebben, waarmee hij ka.n werken. Spreker gelooft niet, dat men voor den chef van de af deeling Onderwijs de schooldeur gesloten zou houden, maar rechten heeft hij toch eigenlijk niet; hij zou altijd min of meer als gast beschouwd worden. Dat acht spreker niet goed; spreker acht het noodzakelijk, dat er van de zijde van het College een inspecteur bijkomt. Dit is een verbetering en waar die geen geld kost, ook niet in de toekomst, ziet spreker niet welk bezwaar men daartegen kan hebben. De heer Tepe zou het betreuren, indien hij woorden gebruikt had, die aanleiding gaven tot de conclusie, dat spreker een bewijs van wantrouwen zou zien in elke critiek op dit voorstel; dat heeft spreker niet willen zeggen. Spreker heeft bedoeld, dat hij in verwerping van dit voorstel zou zien een bewijs van wantrouwen door den Raad, waar het voorstel de gemeente geen geld kost en waar het College, dat aansprakelijk is voor Gemeentelijk Inspecteur van liet Onderwijs; e.a (Tepe e.a.) het toezicht op het onderwijs in deze gemeente, uitdrukkelijk verklaard heeft, dat het dit toezicht in dezen vorm op dit oogenblik wenschelijk acht. Indien de Raad zegt het niet te gelooven en het beter te weten dan het College, ofschoon hij niet met het voortdurende toezicht belast is, kan spreker daarin niets anders zien dan een blijk van wantrouwen in het beleid van het College ten aanzien van dit punt. Spreker heeft niet willen zeggen, dat het oefenen van critiek op het voorstel een blijk van wan trouwen zou zijn. Het voorstel is niet voortgekomen uit den wensch van het College om een speciaal gemeentelijk toezicht te hebben op het bijzonder lager onderwijs, maar wel uit het verlangen om absoluut een gemeentelijke inspectie te hebben bij het open baar lager onderwijs. De behoefte daaraan is gebleken. Het verleenen van toegang tot de bijzondere school aan den gemeentelijken inspecteur wordt echter in de wet ver plichtend voorgeschreven. Bovendien is er geen enkel bezwaar tegen, dat de gemeentelijke inspecteur van tijd tot tijd de bijzondere scholen bezoekt, ook al was het alleen ter contro leering van de toepassing der verordeningen. De besturen der bijzondere scholen hebben den plicht, de verordeningen na te leven en te zorgen voor goed onderwijs. Tegen een redelijke en verdedigbare controle daarop kan men geen bezwaar maken, zeker niet, wanneer zij geoefend wordt van de zijde van het gemeentebestuur, dat verantwoordelijk is voor de financiën van het bijzonder onderwijs. Zoolang spreker niet de zekerheid had, dat het voorstel van het College zou worden aanvaard, heeft hij zich niet vermoeid met het samenstellen van een instructie. Hij betwijfelt het, of de Raad van inzicht zou zijn veranderd, indien het College wel een instructie aan den Raad had over gelegd, waartoe het niet verplicht is. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub a wordt aangenomen met 24 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Schoneveld, Kuipers, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Vos, Kooistra, Coster, van Tol, van Stralen, Lombert, Manders, Splinter, Goslinga, Tepe, Romijn, Schiüler, Bergers, van Weizen, Wilmer, Groe neveld, Verweij, van Eek, Vallentgoed, Koole en Tobé. Tegen stemmen: de heeren Beekenkamp, van der Reijden, van Eecke, Eikerbout, van Rosmalen, Bosman, van Es en Wilbrink. De Voorzitter stelt thans aan de orde punt b van het voor stel van Burgemeester en Wethouders. Wordt benoemd tot Gemeentelijk Inspecteur van het Onderwijs de heer H. A. Vriend, met 25 stemmen; 6 stemmen waren van onwaarde, terwijl 1 lid niet aan de stemming deelnam. VII. Praeadvies op het verzoek van Mej. J. C. Aalbersberg om ontslag uit bare betrekking van onderwijzeres aan de o.l. school aan den Zuidsingel B. (Zie Ing. St. No. 268.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VIII. Voorstel tot verhuring van een gedeelte van bet per ceel kad. bekend Gemeente Leiden, Sectie N No. 173, gelegen in den Stadspolder, aan de Vcrceniging tot aanleg en onderhoud van Volkstuinen „Ons Genoegen." (Zie Ing. St. No. 269.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. IX. Voorstel tot overneming in eigendom en onderhoud bij de gemeente van verschillende strookjes voor straat bestemden grond. (Zie Ing. St. No. 270.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. X. Voorstel tot verkoop aan II. C. de Jong q.q. van een strookje grond, gelegen aan de Heemskerkstraat, kad. bekend gemeente Leiden, Sectie N No. 1197 (ged.). (Zie Ing. St. No. 271.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 6