MAANDAG 17 DECEMBER 1934.
459
Gemeentelijk Inspecteur van het Onderwijs.
(Tcpe.)
gemeentelijken inspecteur te benoemen, met andere woorden,
vollediger te worden ingelicht omtrent die scholen, hun
personeel en al hetgeen daar gebeurt of niet gebeurt. Dit had
het College ook kunnen bereiken door aan ambtenaren van
de af deeling Onderwijs eenvoudig op te dragen bij de scholen
onderzoekingen te doen, maar dan zouden die ambtenaren
niet voldoende met macht bekleed zijn en niet zooveel
prestige hebben tegenover het personeel als de heer Vriend
nu krijgt door de benoeming tot Inspecteur. Iemand, die
het weten kan, heeft spreker gezegd, dat hij het volstrekt
niet onmogelijk achtte, dat wanneer een ambtenaar van de
Secretarie met een dergelijke opdracht van het College kwam
om den gang van het onderwijs in de klasse te zien, de onder
wijzer zou zeggen: ik heb hier niets met U te maken, ik erken
hier alleen de Rijksinspectie. Die mogelijkheid bestaat en
daarom acht het College het wenschelijk hem, die zal worden
belast met een nauwer toezicht op de scholen, ook te bekleeden
met den titel van Inspecteur. Men overschat dit voorstel;
het beteekent tenslotte alleen, dat het College aan dien
ambtenaar meer zeggenschap wil geven.
Waarom stelt het College voor den chef van de af deeling
Onderwijs in deze functie te benoemen! Het College heeft
zich sinds jaar en dag gesteld op het standpunt, dat waar
de tijdsomstandigheden zoo ongunstig zijn, op de nood
zakelijke uitgaven niet, op wenschelijke uitgaven wel be
zuinigd kan worden, met andere woorden, dat uitgaven
alleen mogen worden voorgesteld als ze noodzakelijk zijn,
en niet, althans binnen het raam der mogelijkheden, voor
slechts wenschelijke uitgaven. Nu beschouwt het College
deze benoeming van een inspecteur niet als een strikte nood
zakelijkheiddan had men inderdaad het College in gebreke
kunnen stellen, dat het al niet eerder met een dergelijk
voorstel gekomen was, maar het College acht deze benoeming
zeer wenschelijk.
Het College heeft geen vrijheid gevonden tot het doen
van een voorstel om een gesalarieerden gemeentelijken
inspecteur aan te stellen. Daarmede zou het ook zijn af
geweken van de in de laatste jaren gevolgde gedragslijn,
dat voor wenschelijke uitgaven geen gelden mogen gevoteerd
worden.
Ten gevolge van een mutatie, die verleden jaar aan de
afdeeling Onderwijs heeft plaats gehad, is de chef dier af
deeling niet. meer zoo, bezet met werkzaamheden, die hij
eigenlijk aan anderen moet kunnen overlaten, maar die
voorheen door hem persoonlijk moesten worden verricht.
De chef is thans in staat een gedeelte van zijn ambtelijken
tijd te besteden aan het toezicht op het onderwijs. De chef
zal dit toezicht houden binnen de beperking van zijn ambte
lijke aanstelling en er daarom ook geen extra vergoeding
voor ontvangen.
Spreker heeft zich verbaasd over het argument, dat deze
aanstelling nadeelig voor het onderwijs zal zijn, omdat de
voorgedragene wel een zeer bekwaam administratief ambte
naar is, maar niet als onderwij s-specialist kan worden be
schouwd. Spreker zijn gevallen bekend, waarin de Rijks
inspecteur iemand is, die vóór zijn aanstelling geen minuut
van zijn leven heeft besteed aan het practische onderwijs
of de onderwijswetgeving, maar jaren en jaren zijn functie
heeft vervuld tot volle tevredenheid zoowel van de Overheid
als van degenen, die hij moest controleeren. Al zou er slechts
één dergelijk geval zijn en al zou men dat eene geval thans
niet als voorbeeld mogen nemen, gelijk de heer Wilbrink
nu opmerkt, dan maakt spreker zich sterk, dat thans in
Leiden het tweede voorbeeld gegeven zal worden.
Aan welke eischen moet de gemeentelijke inspecteur
voldoen!
De heer Wilbrink was sprekers heftigste bestrijder. Indien
het College noodgedwongen een advertentie had geplaatst,
waarin sollicitanten werden opgeroepen naar de betrekking
van gemeentelijk inspecteur, die pro deo de schakel moet
vormen tusschen het College en het openbaar onderwijs,
en tot de sollicitanten zou behoord hebben de heer Wilbrink
spreker abstraheert hem van zijn politieke gezindheid en
beschouwt hem nu als mensch dan zou de heer Wilbrink
bij spreker een zeer goede kans hebben gemaakt voor be
noeming tot gemeentelijk inspecteur, omdat hij is iemand
met een helder inzicht, die voor rede en overtuiging vatbaar
is, iemand met kijk op de menschen en zaken, die zijn
mannetje staat, die niet voor ieder uit den weg gaat, maar
ook objectief weet te oordeelen. Men heeft slechts een objec
tieven kijk noodig en een klein beetje gezond verstand om
te zien, welk een geest in een klasse heerscht en of de orde
gehandhaafd wordt; men behoeft geen onderwijs-specialiteit
te zijn om te zien of er in het werk een groot verschil is
tusschen de verschillende klassen. Het College, dat toch
beter dan een der Raadsleden bekend is met de persoonlijke
Gemeentelijk Inspecteur van het Onderwijs.
(Tepe e.a.)
eigenschappen van den chef ^>n de afdeeling Onderwijs
acht dezen op grond van zijn capaciteiten en karakter
eigenschappen zeer geschikt om dit toezicht uit te oefenen
en om het contact te vormen tusschen het College en het
onderwijzend personeel.
De heer Vos constateert tot zijn genoegen, dat door de
Raadsleden geen andere en niet meer bedenkingen zijn aan
gevoerd tegen dit voorstel dan in de commissie voor onderwijs
zijn aangebracht. In de commissie heeft de Wethouder deze
bezwaren voldoende kunnen weerleggen en spreker geeft
den Raadsleden gaarne in overweging om na te gaan, inhoe-
verre het antwoord van den Wethouder hen heeft kunnen
bevredigen.
De heer Coster zegt, dat de Wethouder wel heeft verklaard,
dat de heer Vriend deze functie belangeloos zal waarnemen,
maar niet, dat in de toekomst daarvoor geen gratificatie of
salarisverhooging zal toegekend worden.
De heer Tepe achtte zich ontslagen van den plicht, die
vraag te beantwoorden, door de mededeeling van den heer
Groeneveld in zake de door spreker in de Commissie voor
Onderwijs afgelegde verklaring, doch had inderdaad beleefd
heidshalve deze vraag kunnen beantwoorden.
De heer Wilbrink is niet overtuigd, misschien doordat zijn
gezond verstand en inzicht op het oogenblik aan den haal zijn,
misschien doordat de Wethouder niet zoo overtuigend heeft
gesproken als in de Commissie voor Onderwijs.
Het is wel goed, dat de benoeming van de toezichthoudende
ambtenaren aan den Raad is gelaten, want anders zou de
mogelijkheid bestaan, dat een College, hetwelk van oordeel
was, dat voor een uitgebreid toezicht veel ambtenaren noodig
waren, deze ambtenaren benoemde en de Raad gedwongen
zou zijn, de gelden voor de salarissen uit te trekken.
Met te stemmen tegen dit voorstel van het College spreekt
men nog geen wantrouwen in het beleid van het College uit.
De gemeentelijke inspecteur zal zijn taak binnen de uren
van den bureautijd moeten vervullen. Indien hij zijn taak
ernstig opvat, zal hij een groot gedeelte van den tijd, dien
hij anders aan zijn overige bureauwerk zou besteden, aan
dit inspectiewerk mbeten geven. Deze moeilijkheid moge
men thans door een mutatie aan de Afdeeling Onderwijs
hebben weggenomen, op den duur zal het de gemeente geld
kosten, indien men een hoofdambtenaar voor de helft van
zijn arbeidstijd een andere taak opdraagt. Niemand kan op
twee plaatsen tegeüjk zijn.
Het gaat in dezen om het contact en de bezuiniging, maar
uiteraard zal een inspecteur zich ook met den gang van het
onderwijs willen inlaten, vooral indien hij, zooals de voorge
dragene, stimuleerend wil werken.
Spreker kan zich zeer goed voorstellen, dat een Rijksin
specteur, die vóór zijn aanstelling totaal niets met het onder
wijs te maken had gehad, tot ieders tevredenheid werkt.
Er zijn nu eenmaal menschen, die een ander niet lastig vallen
met zaken, waarvan zij zelf geen verstand hebben en een
groote bedrevenheid hebben in het samenstellen van rap
porten. Ook de gemeente Leiden heeft een dergelijken ambte
naar gehad, die er ook niets van terecht bracht.
De Wethouder sprak er over, dat iemand dit pro deo zou
willen doen. Er is geen quaestie van, dat dit pro deo gebeurt.
Volgens den Wethouder moet men iemand hebben, die den
geheelen gang van zaken bij het onderwijs kent en gebreken
moet kunnen constateeren. Maar dat wil niet zeggen, dat men
dan ook in staat is die gebreken te verhelpendat is een geheel
andere taak. De Wethouder en de Inspecteur zullen dan ook
de gebreken wel kunnen constateeren, maar kunnen zij ook
de wijze van verbetering aangeven! En dat zal toch noodza
kelijk zijn. Bovendien zal het een bron van wrijving worden
tusschen den Rijksinspecteur en den gemeentelijken inspec
teur; de gemeentelijke inspecteur zal er op willen gaan wijzen
wat de Rijksinspecteur te doen heeft en wat verbeterd moet
worden. Wanneer den gemeentel ij l#n inspecteur een eigen
taak wordt opgedragen voor liet «p'heele onderwijs, kan
spreker er in komen, dat dit noodzlkelijk en wenschelijk is,
maar dan moet hij die zaak beheerschen, zoodat men met
vertrouwen dat werk aan hem kan overlaten en ook het
onderwijzend personeel zijn deskundige critiek kan aanvaar
den. Als het College het niet noodig acht een deskundigen
inspecteur te benoemen, die zich geheel verantwoordelijk
kan stellen voor den gang van het onderwijs, dan heeft
spreker ook de vrijheid te stemmen tegen een voorstel, dat
zijns inziens een bron van verwikkelingen zal worden en dat
op den langen duur toch tot de slotsom zal leiden, dat men
feitelijk heeft een inspecteur en daarnaast een hoofd van den