458
MAANDAG 17 DECEMBER 1934.
Gemeentelijk Inspecteur van het Onderwijs.
(van Es c.a.)
meentelijk inspecteur van het onderwijs te benoemen. Men
heeft al een inspecteur voor het lager onderwijs en een plaat
selijke schoolcommissie; wanneer er nu weer een gemeentelijk
inspecteur bij komt, zou dat dan niet worden een monster
met meerdere koppen, waarmede het wel eens moeilijk is
te werken?
Dit voorstel bedoelt allereerst betere informatie van het
College inzake de onderwijszaken. Spreker acht de voornaam
ste schakel in het College den Wethouder van Onderwijs,
die van de verschillende scholen en wat daar omgaat behoor
lijk op de hoogte is en het College kan voorlichten ook in
verband met zijn ambtenaren. Voorts bedoelt dit voorstel
een meer effectief toezicht op het zuinig beheer. Spreker
heeft den indruk, dat de heer Vriend als referendaris bij de
afdeeling Onderwijs daarover reeds altijd zijn oog heeft laten
gaan en hier ook wel geld voor de gemeente verdiend heeft;
waar de gemeente bovendien een bezuinigingsinspectie heeft,
die zijn oog laat gaan over alle takken van dienst in dit op
zicht, begrijpt spreker niet waarvoor men hier nu weer een
aparte inspectie voor het onderwijs zou moeten hebben.
Spreker heeft dan ook voor dit voorstel geen bewondering,
te meer waar het salaris van den heer Vriend niet veranderd
zal worden. Als lid van de onderwijscommissie is spreker
gebleken, dat de heer Vriend, zoo niet overladen is met werk,
dan toch in elk geval, zeer veel werk verzet en verzetten kan.
Het is mogelijk, dat hij eenige verlichting gekregen heeft
in zijn werk door de aanstelling van een anderen ambtenaar
spreker kan moeilijk inzien, dat hij nu in de gelegenheid zal
zijn de verschillende scholen te bezoeken, besprekingen te
houden met de hoofden en met het onderwijzend personeel
en ouderavonden bij te wonen. Voorloopig kan spreker met
dit voorstel niet meegaan; veel van het hier genoemde werk
wordt al gedaan en een ander deel daarvan behoort tot de
taak van den Wethouder van Onderwijs. Spreker zou het
zeer jammer vinden als er voor den Wethouder niets anders
overbleef dan hier alleen als Wethouder te zitten; dat acht
spreker voor zijn personeel niet aangenaam en spreker zou
dan ook zeker medelijden met den Wethouder hebben.
- De heer Groeneveld had aanvankelijk dezelfde bezwaren
als'thans geuit zijn, doch is in de vergadering van de Commis
sie voor .het Onderwijs gerustgesteld. De voorgedragene is
thans reeds met minder werkzaamheden belast. Volgens de
stellige verklaring van den Wethouder zal ook in de toekomst
aan de functie van inspecteur geen salaris worden verbonden.
Sprekers fractie is niet altijd tevreden geweest over de
voorstellen betreffende het onderwijs en weet, dat deze
voorstellen zeer sterk beïnvloed zijn door den Rijksinspecteur.
Het is een verbetering, wanneer voortaan ook de invloed
van een andere zijde zich bij het indienen van de voorstellen
zal doen gevoelen. Hier is geen sprake van achteruitgang,
maar wel van vooruitgang.
De heer Tepe heeft tot zijn verbazing moeten constateeren,
dat dit voorstel van het College geen enthousiaste ontvangst
in den Eaad heeft gehad. Is dit wellicht heb gevolg van
het feit, dat het voorstel geen geld kost? Spreker mag dit
niet als oorzaak aannemen en vermoedt, dat de verklaring
te vinden is in de overschatting van het voorstel aan de
eene zijde en het niet begrijpen van het voorstel aan den
anderen kant.
Waarom stelt het College voor over te gaan tot de be
noeming van een gemeentelijken inspecteur en waarom
draagt het ter benoeming daartoe voor den referendaris
van de Afdeeling Onderwijs?
Artikel 172 van de Lager-Onderwijswet regelt het Rijks-
schooltoezichtart. 176 dier wet bepaalt, dat het plaatselijk
schooltoezicht wordt uitgeoefend door Burgemeester en
Wethouders. Volgens het derde lid van laatstgenoemd
artikel stelt de gemeenteraad de ambtenaren aan, die het
plaatselijk toezicht uitoefenen. Volgens spreker behoorden
de ambtenaren te worden aangesteld door het College, aan
gezien dit ten slotte aansprakeüjk is voor het plaatselijke
onderwijs. In den regel is echter de functie van gemeentelijken
inspecteur gehonoreerd en daarom is de medewerking van
den gemeenteraad noodig. Het College heeft reeds eenige
jaren de behoefte en de wenschelijkheid gevoeld èen plaatse
lijken inspecteur te hebben, om aan iemand, al of niet een
ambtenaar der Secretarie, op te dragen om namens het
College - daarvoor, en om zich met gezag op de wet te
kunnen beroepen, is de titel van inspecteur noodiggeregeld
toezicht te hebben met name op de openbare scholen in
Leiden. Inderdaad is er een Rijksinspectie, maar daaronder
ressorteert een heel wat ruimer gebied dan alleen de gemeente
Leiden; het is niet mogelijk alle gewenschte inlichtingen
over de eigen openbare scholen van de Rijksinspectie te
Gemeentelijk Inspecteur van het Onderwijs.
(Tepe e.a.)
verkrijgen. Het College kan den Rijksinspecteur daaromtrent
ook niet bepaalde wenken geven, maar heeft eenvoudig
af te wachten wat deze rapporteert. Het is den Rijksinspecteur
niet mogelijk spreker zegt hiermede niets ten nadeele
van dezen het door het College gewenschte en nood
zakelijk geachte contact tusschen het College en de openbare
school en haar personeel te scheppen. Juist in de laatste
jaren, waarin zoovele wijzigingen van wetten en verordeningen
hebben plaats gehad en ook nogal veel mutaties onder het
personeel noodig waren, is de behoefte om voortdurend
met den geheelen gang van zaken intensief op de hoogte te
blijven ten duidelijkste gebleken. Nu kan men zeggen,
spreker beschouwt dat meer als een aardigheid, een grap
dan als een serieuze opmerking: „als een inspecteur benoemd
wordt, blijft er geen werk over voor den Wethouder". Indien
men dit ernstig meent, is men toch zeer weinig op de hoogte
van wat er vooral aan een afdeeling Onderwijs gebeuren
moet en wat noodig is voor een geregeld contact tusschen
het College en den geheelen gang van zaken op de scholen.
Wanneer de Raad dit voorstel niet zou wenschen te aan
vaarden, dan kan spreker daarin niet anders zien dan een
wantrouwen van den Raad in dit College. Het College is
belast met het toezicht en is overtuigd, dat voor een goed
toezicht benoeming van een inspecteur noodig is. De vraag,
wie het zou moeten zijn, is natuurlijk een geheel andere en
het zou voor spreker niet een quaestie van wantrouwen
zijn, wanneer men met den genoemden persoon niet accoord
ging. Men heeft gezegd: in groote gemeenten zijn inspecteurs
noodig. Er zijn echter ook gemeenten, kleiner dan Leiden,
(Enschedé, Breda, Schiedam, Delft), waar men bezoldigde
gemeentelijke inspecteurs heeft; in die gemeenten heeft
men ook de wenschelijkheid ingezien van de benoeming
van een gemeentelijken inspecteur.
Indien het College de wenschelijkheid er van inziet, staat
het dan aan den Raad te oordeelen, dat zij er niet is? Men
mag zelfs vragen: kan de Raad het beoordeelen
De heer Bosman vraagt, of de Raad dan alles maar moet
slikken, wat het College voorstelt. Indien de Raad het College
vraagt het een of ander duidelijk te maken, getuigt dit toch
niet van wantrouwen.
De heer Tepe zegt, dat de Raad niets behoeft te slikken.
Men heeft echter gezegd, dat een dergelijk instituut over
bodig is.
De heer Bosman mag toch wel zeggen, dat het hem toe
schijnt, dat de aanstelling ongewenscht is.
De heer Tepe kan dan slechts met algemeenheden ant
woorden. Twee menschen zien meer dan een. Het is zeer
gewenscht, dat sommige dingen door meer dan een paar
oogen worden gezien. Het contact tusschen het College en
het onderwijzend personeel kan niet door den Wethouder
alleen worden onderhouden. De omvangrijke werkzaam
heden van het gemeentebestuur sluiten absoluut de mogelijk
heid uit, dat het College zich door persoonlijk bezoek op de
hoogte houdt van den toestand in de verschillende scholen.
Het is daarom noodig, dat iemand bevoegd wordt ver
klaard namens het dagelij ksch bestuur geregeld toezicht
op de scholen te houden.
Deze persoon moet de bevoegdheid hebben om b.v. ten
aanzien van een bepaalde kwestie op de diverse scholen of
op sommige scholen een onderzoek in te stellen. Uit dit
onderzoek en de daaromtrent uitgebrachte rapporten kunnen
besprekingen van den Wethouder met het personeel voort
vloeien, maar de Wethouder zal via den gemeentelijken
inspecteur moeten en kunnen worden ingelicht omtrent
verschillende toestanden, eventueel misstanden op de scholen.
De wettelijke omschrijving van de taak van den Rijks
inspecteur geldt mutatis mutandis voor de taak van den
gemeentelijken inspecteur. De taak van den gemeentelijken
inspecteur bestaat voor een groot gedeelte uit het toezicht
op de naleving van de verordeningen.
Het dagelijksch bestuur der gemeente neemt ten opzichte
van de openbare school dezelfde positie in als een school
bestuur ten opzichte van een bijzondere school. De meeste
gemeentebesturen nemen geen genoegen met de Rijks
inspectie alleen, maar hebben eigen inspecteurs aangesteld.
Wat kan men verhezen door de aanstelling van een ge
meentelijken inspecteur naast den Rijksinspecteur? Wat
den een ontgaat, wordt door den ander opgemerkt. De ge
meentelijke inspecteur kan zich dan meer speciaal op het
toezicht juist op de eigen gemeentelijke scholen toeleggen
dan een Rijksinspecteur, die een geheele Inspectie onder
zich heeft. Om deze reden acht het College wenschelijk een