MAANDAG 17 DECEMBER 1934.
457
Benoeming leden Gem. Comm. voor Maatseh Hulpbet.e a.
(Voorzitter c.a.)
Worden benoemd: de heeren: Jhr. C. C. Roëll en H. P.
Veldhuijzen, ieder met 31 stemmen; de heeren Ir. J. J. G. van
Hoek en A. J. B. Poortman verkregen resp. 1 en 1 stem.
Vervolgens stelt de Voorzitter aan de orde:
V. Benoeming van een hoofd der o. 1. school op het Schut
tersveld.
(Zie Ing. St. No. 266.)
Wordt benoemd tot onderwijzer, hoofd der o.l. school op
het Schuttersveld, met 31 stemmen, de heer J. van der Walle,
zulks met ingang van een nader door Burgemeester en Wet
houders te bepalen datum; 1 stem was van onwaarde.
VI. Voorstel:
a. tot instelling van de functie van Gemeentelijk Inspecteur
van het Onderwijs;
b. tot benoeming als zoodanig van den heer H. A. Vriend,
Referendaris, Chef der afdeeling Onderwijs der Gemeente
secretarie.
(Zie Ing. St. No. 267.)
De Voorzitter stelt allereerst aan de orde punt a van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer Coster is niet tegen dit voorstel, mits in de toekomst
geen gratificaties of salarisverhoogingen gegeven zullen
worden.
De heer Vos zegt, dat bij de behandeling van dit voorstel
in de Commissie voor Onderwijs door alle aanwezige leden
de heer Meijnen was wegens ongesteldheid afwezig daar
tegen bedenkingen zijn ingebracht, die door den Wethouder
naar vermogen zijn weerlegd; daardoor is de Commissie er
toe overgegaan, zij het niet met geestdrift, eenstemmig den
Raad te adviseeren dit voorstel te aanvaarden.
Spreker uit de hoop dat, indien het voorstel straks door
den Raad zou worden aanvaard, dat Raadsbesluit dan zal
mogen strekken tot zegen voor het Leidschè onderwijs in
het algemeen en voor het gemeentelijk onderwijs in het bij
zonder.
De heer Wilbrink meent, dat door dit voorstel gemeente
belangen in het gedrang komen. Spreker betwijfelt zeer of
dit voorstel is in het belang van de gemeente en ook in over
eenstemming met de tijdsomstandigheden. Ongetwijfeld zou
het voorstel tot benoeming van een gemeentelijk inspecteur
in den Raad meer sympathie hebben gevonden, indien het
een aantal jaren geleden gedaan was, toen het ambulantisme
werd afgeschaft. Die tijd is echter reeds lang voorbij. Indien
er werkelijk behoefte was geweest aan een inspecteur, had
het College al zeer ruim de gelegenheid gehad voorstellen
terzake te doen.
Toen het nog niet behoefde af te stuiten op financieele
bezwaren, heeft het College het ook niet gedaan.
Het gaat hierbij hoofdzakelijk om de controle op de open
bare scholen. Het aantal openbare scholen is in den laatsten
tijd verminderd en daardoor is de taak van een gemeentelijken
inspecteur beperkter geworden.
Een gemeentelijke inspecteur moet eigenlijk een super-
hoof d zijn, dat in staat is het onderwijs op de verschillende
scholen te beoordeelen naar zijn paedagogisch inzicht en op
grond van zijn ervaring.
Door de afschaffing van het ambulantisme kunnen de
hoofden zich minder dan vroeger een oordeel vormen over
de werkkracht, den werklust en de toewijding van het aan
hun school verbonden personeel.
Het ligt echter niet in het voornemen van het College
iemand ter benoeming voor te dragen, die in staat is meer
contröle te oefenen dan waartoe de hoofden van scholen en
de Rijksinspecteur de gelegenheid hebben. De voorgedragene
heeft op het gebied van het interne schoolleven geen ervaring.
Wel is hij een uitstekend administratief ambtenaar met een
goede algemeene ontwikkeling, maar een inspecteur zal niet
in de eerste plaats tot taak hebben, de naleving van de wet
en de verordeningen te controleeren. Hij moet verstand hebben
van het onderwijs en op grond van zijn verleden, zijn ervaring
en kennis van zaken respect weten af te dwingen van hen,
op wie hij aanmerkingen heeft te maken.
Indien de Raad tot de voorgestelde benoeming overgaat,
zal het een bron van verwikkelingen worden, want de thans
voorgedragene zal door de hoofden en de onderwijzers niet
als deskundig worden erkend. Zij zullen zich door zijn argu
menten niet gemakkeüjk van hun stuk laten brengen en door
zijn inzichten niet laten leiden. Het College zal vermoedelijk
Gemeentelijk Inspecteur van het Onderwijs.
(Wilbrink e.a.)
zeggenhet komt er niet in de eerste plaats op aan, het onder
wijs in de klasse te beoordeelen, maar den algemeenen gang
van zaken. Nu is de heer Vriend een uitstekend ambtenaar,
maar iemand, die zich ook laat gelden. Dat is ook noodig
voor een goed ambtenaar, maar de een is nog wel eens wat
soepeler dan de ander, al hebben zij dezelfde bekwaamheden.
Nu zal den heer Vriend eigenlijk een veel uitgebreider taak
gegeven worden dan in de stukken genoemd is, omdat hij
nu eenmaal krijgt den titel van inspecteur, wiens taak bij
de wet is omschreven. Met dit voorstel is men niet op den
goeden weg. Spreker zou het betreuren indien het College
het juist in dezen tijd noodzakelijk zou achten daarvoor een
inspecteur te benoemen en daartoe tot verhooging van uit
gaven overging. Is het evenwel noodzakelijk, dat er een in
specteur is, laat het College dan komen met een voorstel
om iemand te benoemen, waarvan men niet alleen kan ver
wachten, maar ook de grootst mogelijke zekerheid heeft,
dat hij op alle terreinen van het schoolleven bekend en ver
trouwd is, zoodat bij voorkomende moeilijkheden ook de
schoolhoofden tot hem kunnen komen als den vertrouwden
raadsman in onderwijsbelangen. Waar dit niet het geval is,
terwijl dit toch eigenlijk aan dezen titel is verbonden, is
spreker tegen het voorstel van het College.
De heer Bosman zegt, dat aangezien de liberalen uit de
Commissie voor Onderwijs geweerd zijn, spreker niet op de
hoogte is van het in die commissie verhandelde, en dus zijn
licht geheel heeft moeten opsteken aan hetgeen gepubli
ceerd is.
Spreker is het met den heer Wilbrink eens, dat het vooral
tegenover de verschillende onderwijskrachten aangenamer
en in vele opzichten beter zou zijn, indien iemand gekozen
werd uit onderwijskringen. Spreker vreest, dat iemand van
de Secretarie, hoe bekwaam overigens, in onderwijskringen
niet het noodige gezag zal hebben op het gebied van het onder
wijs, hetgeen wel eens tot moeilijkheden zou kunnen leiden.
Er zijn bovendien nog andere factoren. De Wethouder van
Onderwijs zal thans zelf veel meer in contact komen met de
onderwijskrachten, wat spreker een voordeel vindt. Er wordt
nn de toelichting wel gezegd, dat er ook in de grootere gemeen
ten inspecteurs zijn, hetgeen spreker bekend is, maar wat
daar noodzakelijk of gewenscht is, verdient in een stad als
Leiden nog niet altijd aanbeveling. De Wethouder heeft bij
den tegenwoordigen toestand persoonlijk contact met de
onderwijskrachten; komt er iemand tusschen als inspecteur,
dan zal de Wethouder alles moeten gaan zien door den bril
van den inspecteur.
Men creëert hier een nieuwe positie en stelt het zeer aan
nemelijk voor door te zeggen, dat daaraan geen meerder
salaris zal verbonden zijn. Spreker vreest echter, dat op den
duur wel zal blijken, dat de betrokkene niet in staat is, beide
functies tegelijkertijd naar behooren te vervullen. Men zal
dan er toe moeten overgaan een nieuwe kracht op de secre
tarie aan te stellen, opdat de inspecteur meer tijd voor het
inspectiewerk krijge. Weer eenigen tijd later zal men van
oordeel zijn, dat zijn salaris niet in overeenstemming met
zijn functie is, en zal men weer met een salarisverhooging
voor den inspecteur komen.
Spreker gevoelt om de genoemde redenen dan ook niets
voor de aanstelling van een gemeentelijken inspecteurmen
dient thans al het mogelijke te doen om het betalen van nieuwe
salarissen te voorkomen en daarom zal spreker niet mede
werken aan het scheppen van de nieuwe functie, waaraan
ongetwijfeld op den duur een hooger salaris verbonden zal
worden.
De heer Koole vraagt, of de bevoegdheden van den gemeen
telijken inspecteur zich zullen bepalen tot de inspectie van
de schoolgebouwen of zich ook zullen uitstrekken tot de be
oordeeling van de leerstof. Heeft de inspecteur ook het recht,
critiek op de leerstof te oefenen?
De heer van Welzcn vreest, dat het onderwijs op den duur
schade van dit voorstel zal ondervinden. Al moge de voor
gedragene de grootst mogelijke capaciteiten op administratief
gebied bezitten, dit wil nog niet zeggen, dat hij over de
noodige bekwaamheid en ervaring op het gebied van het
onderwijs beschikt.
Het werk van den gemeentelijken inspecteur zal in het
bijzonder zijn het zoeken naar bezuinigingen, die op den
duur het onderwijs zullen benadeelen.
Spreker zal dan ook tegen het voorstel stemmen.
De heer van Es heeft zich verwonderd over het voorstel
om den heer Vriend, dien hij als ambtenaar bij het onderwijs
zeer hoog acht, ook om zijn werkkracht en inzicht, tot ge-