470 MAANDAG 17 DECEMBER 1934. Eervol ontslag aan 5 onderwijzeressen. (Braggaarde Does e.a.) Hierbij komt tevens aan de orde het adres van de Afd. Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, ter zake. Mevrouw Braggaarde Does kon bij kennisneming van dit voorstel een gevoel van ontstemming niet onderdrukken haar ontstemming gold niet zoozeer het feit, dat overtollige leerkrachten zouden moeten worden ontslagen, of dat de laatst aangestelden het eerst voor ontslag in aanmerking komen, in plaats van de 60-jarigen zij kan dit alleen maar bejammeren maar wel, dat men van dezen bezuinigings maatregel gebruik heeft gemaakt om alweer de vrouw te treffen. Men noemt de vrouw het zwakke geslacht, maar men acht haar toch de eerst aangewezene om op haar schouders de gevolgen van den ongunstigen toestand af te wentelen. Indien men had aangetoond, dat het onderwijsbelang beter gediend zou zijn met ontslag van deze vrouwen, dan had spreeksters bezwaar hier niet geklonken, omdat wat het zwaarst is ook het zwaarst moet wegen, maar dit is uit geen der stukken gebleken. Ook heeft spreekster van bevoegde zijde gehoord, dat zij, die nu voor ontslag zijn aangewezen, niet tot de slechtsten behooren en dat er onder hen zijn, die men slechts noode mist. Spreekster is zeer erkentelijk voor het sociale argument om de onderwijzers pas na de onder wijzeressen te ontslaan, maar geldt dit niet in dezelfde mate voor de onderwijzeressen? Onder deze onderwijzeressen zijn er ook, die kostwinster zijn. Yoor hunne opleiding hebben deze onderwijzeressen zich niet minder kosten en moeite getroost dan de onderwijzers. Wanneer zij tevoren geweten hadden, welk lot hun beschoren zou zijn, dan zouden zij zich zeker bedacht hebben, alvorens bij het onderwijs te gaan. Spreekster zou het zeer onrechtvaardig achten, indien nu alleen de onderwijzeressen werden ontslagen, want zou het evenmin kunnen goedkeuren, wanneer alleen aan onderwijzers ontslag werd verleend. Hier moet gelden: gelijke monniken, gelijke kappen. Ligt het in het voornemen van het College bij eventueele vacatures aan deze scholen de thans voor ontslag voorge dragenen voor een benoeming in aanmerking te doen komen? De heer Vos sluit zich aan bij de sympathiebetuiging van het College met het verzoek van mej. de Ruiter om in plaats van mej. de Zwart voor ontslag te worden voorgedragen. Alvorens zijn stem over het voorstel te bepalen, zal spreker het antwoord van het College op de volgende vragen af wachten. Zullen de thans voor ontslag voorgedragen onderwijze ressen, die als kweekeling met akte worden aangesteld, het volle wachtgeld ontvangen, dat aan haar betrekking ver bonden is, waarin dan de vergoeding, die zij als kweekeüng met akte ontvangen, begrepen is? Zal het lot van deze onderwijzeressen nog op eenige wijze worden verzacht, zoodra zij geen aanspraak op wachtgeld meer hebben? Zullen deze leerkrachten in de eerste plaats voor een vaste aanstelling in aanmerking komen bij eventueele vacatures bij het onderwijs? De heer Groeneveld vraagt, of het College een onderzoek heeft ingesteld naar de omstandigheden, waarin deze onder wijzeressen verkeeren en er van overtuigd is, dat zij deze gevolgen van de crisis kunnen dragen. Heeft het College wellicht generaliseerend aangenomen, dat de onderwijzeressen het eerst het slachtoffer kunnen worden? De heer Manders vindt dit voorstel zeer vreemd. Het zijn boventallige, maar geen overtollige leerkrachten en nu gaat men hen tenslotte ontslaan. Het College kent sprekers standpunt in deze; spreker denkt vooralsnog niet met dit voorstel te kunnen meegaan. De heer Wilbrink zal wel meegaan met het voorstel van het College, omdat hij dit een zeer logische bezuiniging acht spreker acht het zeer logisch, dat waar het Rijk al zooveel lasten heeft afgeschoven op de gemeente, deze waar ze eenige kans heeft lasten op het Rijk afschuift; de gemeente is daartoe verplicht. Het is wel niet prettig voor deze onder wijzeressen om ontslag te krijgen, maar ook bij andere diensten zijn ontslagen verleend, als het noodzakelijk was ook aan huisvaders, en zijn benoemingen in vasten dienst, waarop gerekend werd, niet doorgegaan. Nu is er wel eenig essentieel verschil tusschen het krijgen van een vaste aan stelling na tijdelijken dienst en het eenmaal vast aangesteld zijn, maar in de practijk verschilt dat niet veel. Bovendien heeft deze bezuiniging een dubbele uitwerking. De ontslagen onderwijzeressen hebben er het eerste jaar geen schade van; Eervol ontslag aan 5 onderwijzeressen. (Wilbrink e.a.) de meesten zullen er practisch in het geheel geen schade van ondervinden, dan alleen doordat zij door haar wachtgeld regeling geen verhoogingen zullen ontvangen, maar daar tegenover staan voor de gemeente veel grootere belangen. In dezen Raad zijn wel pijnlijker beslissingen genomen. Wat betreft de sympathieke geste van mej. de Ruiter, die zich voor ontslag beschikbaar heeft gesteld in plaats van mej. de Zwart, spreker heeft gehoord, dat mej. de Ruiter huwelijksplannen heeft. De Voorzitter dringt op kortheid aan. De heer van Weizen kan dit voorstel niet anders zien dan als een onderdeel van de reeks maatregelen door de Regeering getroffen tot afbraak op groote schaal van wat totnutoe als een belang van het onderwijs werd beschouwd. Spreker staat te dezen opzichte vierkant tegenover het College, omdat dit voorstel gelijkgesteld kan worden met de reeks maatregelen, ook op ander gebied, genomen om de positie van de minst bedeelden te treffen. Juist omdat de voorgestelde maatregel de eerste is van een reeks van maatregelen, die bij de afbraak van het onderwijs zullen worden voorgesteld, is het de taak van ieder, die het goed meent met het openbaar onderwijs, zich tegen dezen maatregel te verzetten. De heer Wilmer zegt, dat bij oppervlakkige beschouwing van het voorstel verschillende bezwaren daartegen kunnen rijzen, waarvan dan het voornaamste is, dat personen, die de volledige taak van onderwijzeres verrichten, niet dien overeenkomstig worden gesalarieerd. Bij nadere beschouwing moet men erkennen, dat het een gelukkig voorstel is, omdat bij aanneming er van het Rijk meer en de gemeente minder zal betalen, terwijl deze leer krachten voor het onderwijs behouden blijven en geen, althans geen belangrijke, schade lijden, aangezien de som van haar wachtgeld en de vergoeding, die zij als kweekeling met akte ontvangen, weinig of niets van haar tegenwoordige inkomen zal verschillen. Spreker acht het zeer waarschijnlijk, dat deze personen vóór het oogenblik, waarop zij geen recht op wachtgeld iheer hebben, opnieuw een vaste aanstelling als onderwijzeres hebben gekregen. Mocht het laatste niet het geval zijn, dan moet haar salaris opnieuw onder de oogen worden gezien, omdat een vergoeding van 700.voor iemand, die blijk baar als volledige kracht bij het onderwijs noodig is, inderdaad veel te weinig is. De heer de Reede zegt, dat het openbaar en het bijzonder onderwijs op gelijke wijze door dezen maatregel worden getroffen, aangezien het voor het bijzonder onderwijs on- mogebjk zal zijn, boventallige onderwijzers te behouden. Is het de bedoeling, dat zij, die als kweekeling met akte worden aangesteld, behalve haar wachtgeld de vergoeding van 700.zullen ontvangen, of zullen zij behalve haar wachtgeld ontvangen het verschil tusschen dit wachtgeld en haar tegenwoordige salaris? De heer Tepe antwoordt ontkennend op de vraag van den heer Groeneveld, of het een systeem is van het College om vrouwen te slachtofferenhet is geen College van Blauwbaards. Het College heeft als algemeene gedragslijn uitgestippeld in gevallen als deze er de voorkeur aan te geven eerst de jongst aangestelde vrouwelijke leerkrachten te ontslaan, omdat het van oordeel is, dat de mannelijke leerkrachten, die hetzij gezinshoofd, hetzij toekomstig gezinshoofd zijn, eerder zullen moeten worden behoed voor de gevolgen van dergelijke maatregelen dan de vrouwelijke. Dit is geen slacht offeren, maar dit is nu inderdaad een rekening houden met de sociale omstandigheden; ieder zal moeten erkennen, dat het verstandig is, om niet alleen aan gehuwde mannen in dit opzicht de voorkeur te geven boven de vrouwelijke leer krachten, maar ook zelfs aan de ongehuwde mannelijke leerkrachten, als zijnde de toekomstige gezinshoofden. Deze vraag acht spreker in dit verband van weinig belang. De heer Yos vraagt: krijgen zij wachtgeld. Spreker heeft nauwkeurig laten nagaan, welke de positie van deze 5 eigenlijk 4, de positie van mejuffrouw de Ruiter kan direct buiten beschouwing blijven, ofschoon die ook zeer veilig is, omdat zij inderdaad voornemens is binnenkort in het huwelijk te treden dames zal zijn. Mejuffrouw van Houwelingen zal zeer waarschijnlijk gedurende 5 jaar niet de minste kans loopen ook maar één cent minder te verdienen dan op het oogenblik, door haar aanspraken op wachtgeld en door de aanvulling van haar salaris met de 600.die zij straks als kweekelinge zal krijgen, waardoor het verschil

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 16