MAANDAG 17 DECEMBER 1934.
469
Toelage aan Kweekelingen.
(Manders e.a.)
men in elk geval kan meehelpen ze nog dwazer te maken.
Bij elk van de voorstellen 22, 23, 24 en 25 begaat men schrome
lijk onrecht. Deze menschen hebben toch een zeker recht
verkregen op hetgeen zij nn eenmaal bezitten. De gemeente
heeft die onderwijskrachten noodig; zij heeft voor allen
werk. Doch ter wille van de bezuiniging maakt men de
klassen steeds grooter, waardoor de kinderen minder goed
onderwijs krijgen. Er wordt aan dit euvel nog eenigszins
tegemoetgekomen door deze kweekelingen, doch het kleine
beetje, dat zij nu hebben, wil men nog beperken en inkrimpen.
Dit kan niet op den weg van den Raad liggen.
De heer Tepe zegt, dat hoe langer hoe meer blijkt dat het
dankbaarder is in dezen Raad voorstellen te verdedigen, die
veel geld kosten, dan voorstellen, waarmede bezuiniging
gemoeid is; daarom heeft de verdediging van dit voorstel
door den heer Schoneveld spreker aangedaan als een oase
in de woestijn.
De hier gelanceerde opvattingen over het karakter van de
kweekelingen zijn geheel onjuist; die zijn veeleer te ver
gelijken met volontairs, nl. iemand, die gestudeerd heeft
en om meer vakbekwaamheid te krijgen in de gelegenheid
gesteld wordt bij een werkgever practijk op te doen. In het
particuliere bedrijf, en ook in de ambtelijke wereld, plegen
dergelijke volontairs in den regel geld toe te betalen, niet
tegenstaande zij ook wel diensten presteeren voor hun
werkgever. Zoo gezien zou er reden zijn, niet om den kweeke
lingen een zeker bedrag in rekening te brengen voor de goede
diensten, die de gemeente hun bewijst, maar wel om hun
geen extra-vergoeding te geven. De gemeente geeft hun
echter een kleine toelage in sprekers redeneering zou men
dit inconsequent kunnen noemen omdat juist in de tegen
woordige omstandigheden inderdaad dit waarnemen van
dit volontairschap wel eens wat langer duurt dan wenschelijk
is, ook voor deze personen zelf. De bedoeling van het voorstel
is de vergoeding van de betrokkenen terug te brengen tot
het bedrag, dat de laatst toegelaten kweekelingen als grati
ficatie van de gemeente ontvangen.
De financieele beteekenis van dit voorstel is niet over
donderend. Het bespaarde bedrag zal de gemeente niet rijker
of armer maken. Indien men echter bij alle bezuinigings
voorstellen zoo redeneert, verkrijgt men nooit een sluitende
begrooting. Men moet daarom niet al te lichtvaardig denken
over een bedrag, dat met een dergelijke bezuiniging wordt
bespaard.
Van onrechtvaardigheid kan hierbij geen sprake zijn. Het
is alleen de vraag, of het in de gegeven omstandigheden
wenschelijk is, enkelen kweekelingen 20.40.60.
meer te geven dan de laatst toegelatenen krijgen.
De Raadsleden zullen er wel van overtuigd zijn, dat het
College hun dergelijke voorstellen niet doet uit loutere zucht
om te beknibbelen op wat het gemeentepersoneel ontvangt,
maar wel omdat men eiken dag moet nagaan, waarop be
zuinigd kan worden om te voorkomen, dat men straks op
andere plaatsen, waar het veel minder goed mogelijk is, tot
bezuiniging moet overgaan of de burgerij nieuwe lasten moet
opleggen, die zij onmogebjk dragen kan.
De heer Groeneveld vraagt zich af, hoe de Wethouder nu
tot de ontdekking kan komen, dat de betrokkenen eigenlijk
volontairs zijn, die feitelijk geld aan de gemeente moesten
betalen, terwijl hun vroeger een veel hoogere vergoeding
werd toegekend. Spreker kan niet aannemen, dat men vroeger
uitgaven heeft gedaan, die niet noodig waren.
De vergelijking, die de Wethouder in de Commissie heeft
gemaakt met een pas afgestudeerden meester in de rechten,
gaat niet op. Toen het aantal overcomplete onderwijzers niet
zoo groot was als thans, werden de pas geslaagde onderwijzers
onmiddellijk aangesteld. Men schijnt als onderwijzer geen
bepaalden tijd volontair te moeten zijn.
De gemeente Leiden is wel arm, maar deze jongelui zijn
de laatsten, bij wie men iets kan halen. Spreker handhaaft
dan ook zijn voorstel.
Het College stelt voor, deze regeling te doen ingaan op
1 September 1934het is nu 3 maanden later en spreker acht
het toch absoluut verkeerd een salarisverlaging in te voeren
met een terugwerkende kracht van 3 maanden. Spreker
hoopt niet, dat dit regel zal wordendat is niet te verdedigen
en spreker hoopt, dat de Wethouder den volgenden keer
vlugger zal zijn.
De heer Goslinga onderstreept de woorden van den heer
Tepe over de bezuiniging, die het College genoodzaakt is
voor te stellen. Totnogtoe heeft het College steeds zooveel
mogelijk gevolgd den weg van versobering, in tegenstelling
met dien van afbraak, dien zeer vele gemeenten al moeten
Toelage aan Kweekelingen; e.a.
(Goslinga e.a.)
volgen. Spreker ontkent niet, dat de toestand van Leiden
nog betrekkelijk gunstig is, maar dat heeft toch ook wel
hierin zijn oorzaak, dat Leiden reeds lang geleden begonnen
is met versoberen; daardoor is men hier nog niet gekomen
in een periode van afbraak. Het is nu eenmaal noodzakelijk
zich zooveel mogelijk te ontdoen van alle niet verplichte
uitgaven. Men kan zeggen: het gaat hier over 270.maar
het totaal van deze toelagen is toch 3.600.niet alleen,
maar dit wordt nog meer dan verdubbeld doordat het ook
doorwerkt voor het bijzonder onderwijs. Nu is het veel beter
om deze uitgave langzamerhand te verminderen dan haar
op een gegeven oogenblik geheel te schrappen. Bovendien
zijn aan dit volontairschap twee voordeelen verbonden; uit
deze volontairs worden gekozen de kweekelingen met akte
met belooning; bovendien vallen zij bij afwezigheid van
onderwijzers wegens ziekte tijdelijk in, waarvoor zij dan het
gewone salaris genieten, hetgeen dikwijls voorkomt. Hun
totaal inkomen is gemiddeld dan ook veel hooger dan 120.
tot 160.Men moet dit niet alleen bezien naar het geringe
bedrag, dat dit op het oogenblik opleverter zit ook een zeker
perspectief inmen moet het zien in het geheele plan van het
College tot verlaging der uitgavendaartoe zijn dan de niet-
verplichte uitgaven der gemeente het eerst aangewezen,
omdat de verplichte uitgaven niet gemakkelijk te verlagen
zijn. Spreker dringt dus aan op aanneming van dit voorstel,
al geeft hij direct toe, dat de financieele gevolgen ervan niet
zoo groot zullen zijn als bij voorstel No. 25.
De heer Vos erkent, dat inderdaad 5 van deze jongelui
zijn benoemd tot kweekeling met acte, maar ook die toekomst
is voor hen verkeken. Straks zal de Raad zeer waarschijnlijk
5 onderwijzeressen ontslaan, die onmiddellijk worden aan
gesteld als kweekeling met acte.
Noch den Wethouder, noch den heer Schoneveld is het
gelukt spreker tot andere gedachten te brengen.
De heer Tepe zegt, dat de heer Groeneveld over het hoofd
ziet, dat de regeling gold tot 1 September 1934, zoodat strikt
genomen de kweekelingen na dien datum geen recht meer
op iets hebben. Het voorstel van het College strekt dan ook
om den kweekelingen een recht te geven en niet om hun iets
te ontnemen.
Het College heeft dit voorstel niet eerder gedaan, omdat
het niet voornemens was, den kweekelingen dit jaar de
vergoeding te onthouden. Na 1 September zijn echter de
definitieve cijfers van de ontwerp-begrooting bekend ge
worden en daaruit is gebleken, dat alsnog ook op verschillende
kleine posten bezuinigingen moesten worden aangebracht.
Was het laatste niet het geval geweest, dan zou het College
den Raad hebben voorgesteld, den bestaanden toestand te
continueeren.
De heer Groeneveld betwist de juistheid van de stelling van
den Wethouder, dat de kweekelingen na 1 September geen
recht meer op iets hebben. Zij mochten volgens het gewoonte
recht aannemen, dat de bestaande regeling stilzwijgend was
verlengd, toen op 1 September 1934 geen nieuwe bepaling
was getroffen.
Mocht de Raad sprekers voorstel verwerpen, dan zal spreker
een amendement indienen, strekkende om in het voorstel
van het College „1 September 1934" te veranderen in „1
Januari 1935."
Het voorstel van den heer Groeneveld wordt aangenomen
met 17 tegen 14 stemmen.
F óór stemmende heer Kuipers, mevrouw Braggaarde
Does, de heeren van der Reijden, Vos, Kooistra, Eikerbout,
van Tol, van Stralen, Manders, Schüller, van Weizen, Groene
veld, Verweij, de Reede, van Eek, Vallentgoed en Koole.
Tegen stemmen: de heeren Schoneveld, Beekenkamp, van
Eecke, Coster, van Rosmalen, Lombert, Goslinga, Tepe,
Romijn, Bergers, Bosman, Wilmer, Wilbrink en Tobé.
(Ook de heer van Es had inmiddels de vergadering ver
laten.)
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
aldus gewijzigde voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XXV. Voorstel tot het verleenen van eervol ontslag aan een
5-tal onderwijzeressen bij het o.l. onderwijs, wegens opheffing
van hunne betrekking.
(Zie Ing. St. Nis. 286 en 288.)