466 MAAS DAG 17 DECEMBER 1934. Interpellatie-Wilmer i. z. tijdstip van uitvoering van (Goslinga e.a.) openbare werken; e.a. het Levendaal afgekomen en voordat men met dit werk een aanvang had kunnen maken, had de Raad een nieuw besluit moeten nemen. De Voorzitter zegt, dat indien men overeenkomstig den wensch van den heer Wilmer reeds met de demping van het Levendaal was begonnen, men een revolutionnaire daad zou hebben gepleegd, aangezien men dan een Raadsbesluit had uitgevoerd, dat nog niet de noodige goedkeuring had ver kregen. Gedeputeerde Staten hebben slechts een deel van het Raads besluit goedgekeurd; het overige gedeelte behoeft de goed keuring van de Kroon. De heer Goslinga zegt, dat de heer Wilmer de zaak verkeerd inziet. Gedeputeerde Staten hebben goedgekeurd het Raads besluit met inbegrip van de baatbelasting, die de goedkeuring van de Kroon behoeft. Inderdaad had het College den Raad kunnen voorstellen, de baatbelasting te laten vervallen, maar een besluit daartoe zou niet in een vloek en een zucht ge nomen zijn. Het College zou de Commissie van Financiën moeten hooren; de Raad zou een desbetreffend voorstel moeten aannemen en dan zou men nog moeten wachten op de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Het is 100 1, dat zij tot het College zouden gezegd hebben: „Waarom gaat gij op den loop, terwijl gij nog niet eens weet, of de Kroon de heffing van de baatbelasting niet zal goedkeuren?" De demping van het Levendaal zou dan nog meer ver traagd zijn dan nu reeds het geval is. De beste oplossing is, dat spreker a.s. Vrijdag op een fat soenlijke manier op het Departement gaat opspelen en daar de goedkeuring van het besluit tot heffing van de baat belasting vraagt. De Voorzitter verklaart hiermede de interpellatie van den heer Wilmer voor gesloten en doet thans de deuren sluiten. Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat. De Voorzitter stelt thans aan de orde punt 4 der agenda: IV. Benoeming van een leeraar(es) in teekenen en kunst geschiedenis aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. (Zie Ing. St. No. 265.) Wordt benoemd met 21 stemmen de heer A. J. M. van Dijk-, mej. A. C. Zwitser verkreeg 12 stemmen. De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite en schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8J uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op Maandag 17 December 1934, des avonds te Jij uur. Ook thans zijn afwezig mevrouw de Clerde Bruijn en de heer Meijnen. Na heropening van de vergadering doet de Voorzitter de deuren sluiten. Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat. De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders spoedeischend aan de orde een voorstel, om door vast stelling van den desbetreffenden begrootingsstaat, een bedrag van 6.312.beschikbaar te stellen ter betaling van de kosten van het ontwerpen van plannen enz. voor den aanleg van sportvelden nabij den Leidschen Hout. Nadat zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming tot dadeüjke behandeling van dit voorstel is besloten, wordt, eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming, overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Aan de orde is hierop: XXII. Voorstel tot nadere vaststelling van de belooning van den Secretaris van elk der beide Commissies tot Wering van Schoolverzuim en van het presentiegeld van de leden dier Commissies. (Zie Ing. St. No. 283.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over- Bclooning Secretaris Comm. tot Wering van Schoolverzuime.a. (Vos e.a.) eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXIII. Voorstel: a. tot wijziging van de verordening voor de school voor Buitengewoon Lager Onderwijs te Leiden; b. tot wijziging van het Raadsbesluit van 22 December 1930, gewijzigd bij Raadsbesluit van 7 November 1932, betreffende de subsidieering van de bijzondere school voor buitengewoon lager onderwijs aan den Zoeter- woudschen Singel. (Zie Ing. St. No. 284.) Hierbij komen tevens aan de orde de ter zake ingekomen adressen. De heer Vos zegt, dat de Commissie voor het Onderwijs na eenigen strijd eenstemmig haar advies heeft uitgebracht, omdat haar telkens werd voorgehouden, dat men versoberen moet. Bij nadere overweging is spreker echter tot het inzicht gekomen, dat de voorgestelde bezuiniging de slachtoffers wel diep treft. Voor dit personeel is de Rijksmarge reeds met 10 en de gemeentelijke marge met 3 gekort. De nu voorgestelde korting gaat veel verder dan die van het Rijk en brengt de betrokkenen in een positie, die veel ongunstiger is dan die van alle andere gemeente-ambtenaren. Spreker begrijpt niet, hoe het College in het Ingekomen Stuk heeft kunnen zeggen, in elk geval te meenen, dat de grootere moeilijkheid van het werk voldoende door de Rijksmarge alleen wordt gewaardeerd. De gemeenteraad heeft immers besloten een gemeentelijke marge, eerst van 200. later van 300.vast te stellen, toen de Rijksmarge van 300.reeds bestond. Was de Raad toen van meening, dat het moeilijke werk niet voldoende werd gesalarieerd met de Rijksmarge alleen of waren toen zelfs met de Rijksmarge niet een voldoend aantal sollicitanten te verkrijgen en nu, bij de afbraak van het onderwijs, volop? Indien dit het argu ment van het College was, dan had spreker liever gezien, dat dit ook was genoemd. Intusschen, dit „volop" is toch ook nog maar betrekkelijk. Op 4 Juni jl. is aan deze school nog een onderwijzeres benoemd uit niet minder dan 107 sollici tanten; men meene echter niet, dat dit aantal zoo groot was door de zware tijden alleen, maar ook omdat hier nog een gemeentelijke marge van f 290.gold. Wanneer men toen den sollicitanten had medegedeeld: als men U in Leiden eenmaal te pakken heeft, dan zullen wij U de gemeentelijke marge eerst voor de helft en een jaar later geheel en al ont nemen, dan zou het aantal sollicitanten niet zoo groot ge weest zijn en dan zou men zeer zeker hebben gemist de beste van die 107, die men n.b. nog uit Almelo heeft gehaald. Bij nader inzien acht spreker dit voorstel al te ver gaand en hij meent, dat aan den eisch tot versobering toch wel behoorlijk is voldaan, indien deze bepaald wordt tot 50 van de gemeenteüjke marge. Spreker doet daartoe het voorstel. In gesprekken met den Wethouder heeft spreker dezen er al eens op gewezen, dat in dergelijke gevallen de onte vredenheid van de betrokkenen in hooge mate wordt ver minderd en zelfs de Wethouder een bijzondere meegaandheid zal ondervinden, wanneer hij dergelijke plannen met de betrokkenen vooraf bespreekt. De Wethouder blijkt niet van dit gevoelen; althans in dit geval heeft het betrokken per soneel de mededeeling, dat dit voorstel aan den Raad was voorgelegd, bij een vooraf aangekondigd bezoek, van den Wethouder en van den Referendaris van de af deeling onderwijs ontvangen, maar 1 of 11 uur vóórdat de Leidsche dagbladpers het wereldkundig maakte. Deze behandeling wordt niet alleen door de betrokkenen, maar ook door het geheele onderwijzend personeel gevoeld als een bewijs van gebrek aan waardeering voor de diensten, welke deze leerkrachten de gemeenschap bewijzen. Het feit, dat de Wethouder dit gevoelen blijkbaar niet deelt, geeft spreker aanleiding om voor zijn verdere lid maatschap van den Raad de wijze, waarop hij tot nu toe gemeend heeft in het belang van de gemeente de zaken van het onderwijs te moeten behandelen, te veranderen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Vos,' luidende: „Ondergeteekende neemt de vrijheid, omtrent de voor gestelde Verordening, houdende wijziging van de verordening van 27 April 1925, (Gemeenteblad No. 11) voor de school voor Buitengewoon Lager Onderwijs te Leiden, de navolgende wijziging voor te stellen: te lezen:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 12