464 MAANDAG 17 DECEMBER 1934. Jaarwedde Wethouders; e.a. (Voorzitter e.a.) Groeneveld, Verweij, de Reede, van Eek, Vallentgoed, Wil brink, Koole en Tobé. Tegen stemmen: de heeren Eikerbont, van Tol, Bosman en van Es. De Voorzitter constateert, dat tengevolge van deze beslis sing het voorstel van Burgemeester en Wethouders geacht wordt te zijn vervallen. (Gedurende de behandeling van dit punt hadden de 4 Wethouders de vergadering tijdelijk verlaten.) De Voorzitter zegt, dat het om bepaalde redenen wenschelijk is de interpellatie-Wilmer in zake het tijdstip van uitvoering van de openbare werken, waartoe de Raad heeft besloten, alsmede omtrent het tijdstip van uitvoering van de demping van het Levendaal, nog hedenmiddag te doen plaats hebben. Spreker stelt dus voor, thans deze interpellatie aan de orde te stellen. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De heer Wilmer stelt de volgende vragen: 1. Zijn Burgemeester en Wethouders van oordeel, dat steeds zoo spoedig mogelijk wordt overgegaan tot uitvoering van de openbare werken, waartoe de Raad heeft besloten? 2. Kunnen Burgemeester en Wethouders mededeelen, wanneer zal worden begonnen met de uitvoering van de demping van het Levendaal? Bij de behandeling der begrooting voor 1935 in de secties zijn ook, o. a. door spreker zelf, vragen van deze strekking gesteld. Spreker had dus de behandeling van de begrooting kunnen afwachten, doch hij meende dat deze zaak iets spoediger behandeld moest worden dan de begrooting zelf, op welker behandeling men ongetwijfeld nog ruim een maand zal moeten wachten. Is het College er van overtuigd, dat de werken, waartoe de Raad heeft besloten, met den grootst mogelijken spoed worden uitgevoerd? Het is voor den Raad van groot belang te weten, of dit inderdaad het geval is dan wel, of die spoed om redenen, liggende buiten den invloed van het College, niet kan worden betracht. Wordt de grootst mogelijke spoed betracht bij de werken, noodig voor de demping van het Levendaal? Spreker heeft gemeend met het stellen van deze vraag niet te kunnen wachten tot de behandeling van de be grooting, omdat geruchten in de stad de ronde doen, die ook hem ter oore zijn gekomen, dat nog niet zoo spoedig met de demping van het Levendaal een aanvang zal worden gemaakt. Zijn de geruchten juist, dan is het nuttig, ze in den Raad te bespreken; zijn zij onjuist, dan is het goed, ze in het openbaar tegen te spreken, opdat de ongerustheid te dien aanzien wordt weggenomen. De heer Splinter beantwoordt de eerste vraag van den heer Wilmer voor zoover het College betreft, bevestigend. In antwoord op de tweede vraag deelt spreker mede, dat de vertraging van de uitvoering der werken verband houdt met het vooralsnog uitblijven van de goedkeuring van het Raadsbesluit tot heffing van een baatbelasting. Spreker stelt het op prijs, dat de heer Wilmer thans zijn vragen tot het College heeft gericht. In het sectieverslag zijn nl. ook soortgelijke vragen gesteld. Spreker leest voor wat het College daarop in de Memorie van Antwoord zal mededeelen. De dienst van Gemeentewerken heeft de be stekken en teekeningen gereed liggen. De aanbesteding van de demping van het Levendaal kan plaats hebben, zoodra de goedkeuring van de baatbelasting is afgekomen. De verbreeding van de Utrechtsche brug kan niet vooraf worden aanbesteed, aangezien alle werken, welke ten nauwste met elkaar samenhangen, in één bestek zijn opgenomen. De heer Wilmer is door het antwoord van den Wethouder niet bevredigd. Bij de indiening van zijn voorstellen tot demping van liet Levendaal en verbreeding van de Utrechtsche brug heeft het College den Raad medegedeeld, dat van te voren overleg met Gedeputeerde Staten was gepleegd, zoodat de Raad de zekerheid had, dat zij hun goedkeuring aan het Raadsbesluit zouden verleenen. Dat is den Raad medegedeeld. Dit wordt nu door het College ontkend, maar spreker herinnert zich dat deze mededeeling wel is gedaan, in verband ook met de Interpellatie-Wilmer i. z. tijdstip van uitvoering van (Wilmer e.a.) openbare werken. baatbelasting: neemt gij die aan, dan kunt gij zeker zijn, dat Gedeputeerde Staten het plan goedkeuren, neemt gij die niet aan, dan staat het plan op losse schroeven en dan is goedkeuring zeer twijfelachtig. Maar al zou dit niet mede gedeeld zijn, dan had het College in elk geval voor zich zelf wel de overtuiging mogen hebben, dat deze plannen door Gedeputeerde Staten niet zouden worden verworpen. Men had dus direct na het Raadsbesluit aan de voorbereidende werkzaamheden kunnen beginnen en, bij wijze van spreken, den dag nadat de goedkeuring van Gedeputeerde Staten was gekomen, had aanbesteding kunnen plaats hebben. Ook in zake de doortrekking van de Oegstgeesterlaan heeft spreker tot op dit oogenblik nog niets van een aanbesteding gehoord, terwijl Gedeputeerde Staten dit plan toch reeds enkele weken geleden hebben goedgekeurd. Hoezeer spreker de demping van het Levendaal ook toejuicht, hij acht die niet zóó urgent, dat die geen dag langer kan wachten, dat het een ramp voor Leiden zou zijn, als die een maand eerder of later geschiedde, maar hij is ook, evenals de geheele Raad en ook het College, overtuigd dat, als er vandaag werk kan worden verschaft, men het niet een week mag laten rusten, zelfs niet één dag. Nu spijt het spreker dat gezegd is, dat de demping moet wachten op de goedkeuring van de baatbelasting; men weet niet hoe lang dat duren zal. Maar in elk geval, wanneer men daarop niet had gewacht, dan had misschien na de goedkeuring van Gedeputeerde Staten daarmede direct begonnen kunnen worden. Het heeft geen zin daarop te wachten. Wanneer de Kroon de baatbelasting niet goed keurt, dan gaat de demping van het Levendaal immers toch door! Dan moet hier alleen in den Raad komen een besluit om het op andere wijze te financieren en dat komt er; daarvan zijn allen overtuigd. Waarom kan men nu niet met de demping beginnen, hangende de quaestie van de baatbelasting? De heer Goslinga zegt, dat een dergelijk besluit toch ook weer moet worden goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. De heer Wilmer zegt, dat Gedeputeerde Staten toch nooit kwalijk kunnen nemen, dat de gemeente een besluit, door hen goedgekeurd, ten uitvoer gaat brengen! Zij kunnen van de gemeente toch niet verwachten, dat deze daarmede zoo lang wacht, totdat over de baatbelasting geheel is beslist! Misschien oordeelen het College en andere Raadsleden er anders over, maar spreker heeft het nuttig geacht, deze zaak thans in den Raad ter sprake te brengen. De heer Splinter zegt, dat de heer Wilmer zich vergist, indien deze meent, dat het College met de demping van het Levendaal een aanvang kan laten maken, nu Gedeputeerde Staten het desbetreffende Raadsbesluit hebben goedgekeurd. Men kan niet met de demping beginnen om later, wanneer de baatbelasting niet wordt goedgekeurd, een andere wijze van financiering voor te stellen. Welk een verschil in tijd zou het bovendien opleveren? Het besluit tot goedkeuring van de demping van het Levendaal is eerst drie weken geleden van Gedeputeerde Staten ontvangen. Men dient nu te wachten op de goedkeuring van het besluit tot heffing van een baatbelasting. De heer Schiiller meent, dat men bij de demping van het Levendaal niet alleen afhankelijk is van de Kroon, die het besluit tot heffing van een baatbelasting moet goedkeuren, maar ook van Rijnland, dat na de demping van het Levendaal niet langer zal toestaan, dat de afvalstoffen worden geloosd in de Slaagh- of Stinksloot, maar den eisch stelt, dat tegelijk met de demping van het Levendaal gezorgd wordt voor een zuiveringsinrichting, althans voor het in orde maken van de pompinrichting aan het Plantsoen. Het een en ander meent spreker gelezen te hebben in de stukken, die hem als lid van de Commissie van Fabricage ten dienste staan. Men zal wel met de demping kunnen beginnen, maar daarbij niet met groote voortvarendheid kunnen werken, omdat beide zaken tegelijk klaar moeten zijn. De heer van Stralen erkent, dat door het uitblijven van de Koninklijke goedkeuring van het besluit tot heffing van een baatbelasting, die aan de uitvoering van de dempings plannen is gekoppeld, de uitvoering van de voorgenomen werken vertraagd zal worden. Toch vraagt hij zich af, of het College wel de noodige werkkracht heeft om te komen tot een zoo snel mogelijke uitvoering van werken, die de werk gelegenheid verruimen. Meermalen heeft spreker zijn twijfel daaromtrent geuit. Het zou beter zijn geweest, indien het College den Raad zoo spoedig mogelijk van den stand van zaken in kennis

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 10