MAANDAG 26 NOVEMBER 1934. 449 Verbetering werkloozenzorg. (van Stralen c a.) vergeten heeft het College dank te zeggen voor het schenken van de gelegenheid om op kosten van de gemeente, dus gratis, in den Raad propaganda te maken voor zijn politieke partij. Spreker meent het recht te hebben, een dergelijke felle uitlating van den heer Beekenkamp als een persoonlijke be- leediging op te vatten, juist omdat meermalen en in het bijzonder door den heer Beekenkamp in dien geest is ge sproken en spreker, die gewoonlijk voor zijn fractie dit onderwerp behandelt, het altijd ten stelligste heeft tegen gesproken. De heer Beekenkamp weet, dat spreker zich zoo vaak als het te berde gebracht is, er tegen heeft verzet. Hij heeft dit nu op nog infamer wijze gedaan. Spreker vat dit op als een persoonlijke beleediging en protesteert daartegen. De Voorzitter kan deze uitlating van den heer Beekenkamp niet beschouwen als een persoonlijk feit; spreker kan in deze woorden wel sarcasme en een voor den heer van Stralen onaangenamen toon vinden, maar geen persoonlijk feit. Spreker kan dus den heer van Stralen hiervoor niet het woord verleenen. De heer van Stralen betreurt dit, aangezien hij het zich wel persoonlijk heeft aangetrokken en het een beleediging van zijn karakter acht, wanneer de heer Beekenkamp, als spreker volgens zijn eerlijke overtuiging hier bepaalde be langen ter sprake brengt, dit betitelt als het beleggen van een propaganda-vergadering, omdat dit ten eenenmale on waar is. De Voorzitter aanvaardt dit gaarne, doch zegt dat dit de woorden van den heer Beekenkamp nog niet tot een persoon lijke beleediging en een persoonlijk feit stempelen; die kan men hierin onmogelijk zien. Spreker sluit hiermede dit incident. De heer Lombert zegt, dat de positie der werkloozen in den tegenwoordigen tijd in zeer vele gevallen hoogst betreurens waardig moet worden genoemd, maar juist daarom moet alles worden vermeden om tendentieuze voorstellingen te geven, waarmede men de zaak van de werkloozen geen goed doet. Spreker kan zich niet aan den indruk onttrekken, dat men zich hieraan toch herhaaldelijk schuldig maakt. Zoo leest spreker in het Leidsch Arbeidersblad van October j.l. inzake de behandeling in den Gemeenteraad van de petitionnements actie „Uit die behandeling sprak minachting voor het oordeel der duizenden tekenaars van het adres." En verder: „Het is een schande voor deze raadsmeerderheid, dat zij dit heeft durven bestaan en een hoon, aan een zeer groot aantal Leidse burgers aangedaan. Het is een bewijs van minachting voor het volk, dat wij niet mogen vergeten. De indruk wordt gewekt dat deze heren, afgevaardigd door hunne diverse partijen, zich van de noden des volks bitter weinig aantrekken en slechts in verkiezingsdagen zij zich het bestaan van de arbeiders herinneren, als zij hunne stemmen nodig hebben tot behoud van hun politieke macht." De heer van Stralen vergelijkt dan de steunbedragen met de huishuren; die vergelijking kan echter niet objectief worden genoemd; alleen aan een objectief uitgewerkte ver gelijking van gezinsinkomsten en huishuren zou eenige waarde kunnen worden toegekend. Men moet zich aan die zijde ook nu eens onthouden van uitdrukkingen als: die groote percentages komen ten hate van den huishaas. Spreker laat in het midden, hoe de uitdrukking „te hooge huren" moet worden verstaan; nl. als huren, relatief te hoog in verband met de gezinsinkomsten, dan wel als ten onrechte hooge winstbedragen beoogende. Zeer vele werkloozen wonen in huizen van woningbouwverenigingenin geen geval wenscht spreker alle huiseigenaren over een kam te scheren en hen allen te beschouwen als huisbazen, dit natuurlijk dan in den meest onaangenamen zin van het woord. Bij de huren van de woningbouwvereenigingen is echter natuurlijk van geen enkele winst sprake, laat staan van een abnormale en ongemotiveerde winst. Door dergelijke uitlatingen in woord en geschrift van den heer van Stralen en de zijnen wordt geen blijk gegeven van objectiviteit, en van juiste voorlichting, die juist in deze voor de werkloozen zoo droevige omstandig heden hoogst noodzakelijk moeten worden genoemd. De heer Wilbrink verklaart zich, mede namens de overige leden zijner fractie, volkomen homogeen met hetgeen de heeren Wilmer en Beekenkamp in deze vergadering hebben gezegd. Verbetering werkloozenzorg. (Wilbrink e.a.) De wenschen, door den heer Eikerhout besproken, zijn ook door sprekers geestverwanten te bestemder plaatse geuit. Indien de S.D.A.P. werkelijk overeenkomstig haar be wering een democratische partij bij uitnemendheid is, moet het voor haar leden, althans voor de vertegenwoordigers van bepaalde groepen mogelijk zijn, haar vertegenwoordigers in het Parlement duidelijk te maken, wat er onder het volk leeft. Men heeft daar echter het petitionnement met een groot aantal handteekeningen noodig om dit doel te hereiken. Spreker en de zijnen gevoelen geen behoefte aan een petitionnement, omdat hun vertegenwoordigers bereid zijn om, voor zoover zij het niet uit eigen waarneming weten, kennis te nemen van wat hun geestverwanten hun mede- deelen en de nooden van anderen medegevoelen en mede willen dragen. Het petitionnement, door het N.V.V. in samenwerking met de S.D.A.P. op touw gezet, is water naar de zee dragen. Het spreekt vanzelf, dat wanneer er tegenover de Regeering, die zegt niet anders te kunnen handelen, geen politieke partijen staan, die bereid zijn haar taak over te nemen en beter in den nood der werkloozen te voorzien, zij niet uit den weg zal gaan voor een College, dat zich tot haar wendt met een adres, maar welks taak het eigenlijk niet is op de gestie van de Regeering in dezen invloed uit te oefenen. Spreker en de zijnen hebben er bovendien principieel bezwaar tegen zich te laten spannen voor het karretje van het N.Y.Y. en de S.D.A.P. In een vorige vergadering is een voorstel tot het zenden van een adres aan de Regeering omtrent een onderwerp, dat in het hijzonder Leiden gold, aan een degelijke bespreking onderworpen. Spreker en de zijnen hebben die zaak toen ook ernstig opgevat. De S.D.A.P. heeft echter in een openbare vergadering op dat debat gereageerd met de opmerking, dat haar voorstellen werden afgemaakt door de meerderheid van den Raad, die geen gevoel heeft voor de werkloozen, met de werkloozen niet medeleeft en bovendien geen inzicht heeft in hun nooden, terwijl de heer van Eek als leider van de sociaal-democratische raadsfractie en van de afdeeling Leiden der S.D.A.P. zeer goed weet, dat die meerderheid ten minste even goed als hij op de hoogte is met de nooden der werkloozen en ze uit eigen waarneming in den kring van familieleden en hekenden misschien nog beter kent dan de heer van Eek. Wanneer men dan durft zeggen, dat spreker en de zijnen daarin niet mee leven en daarvan geen kennis nemen, hoe kan men dan verwachten, dat een partij en een persoon, die zich zelf respecteeren, zich hiervoor zal laten spannen en winnen? Wanneer spreker nu dit verzoek van den Leidschen Bestuur dershond zou ondersteunen, zou hij zich niet durven vertoonen tegenover de Christelijke arbeiders, na het antwoord dat op de groote openbare vergadering van de S.D.A.P. gegeven is op de door hem bij de vorige petitionnementsactie aange nomen houding. Dan zou men terecht kunnen vragen: wat ben jij voor een kerel om je door groote woorden en een groot aantal handteekeningen, op allerlei wijzen verkregen, te laten verleiden dat te steunen. Spreker wil niet zeggen, dat die handteekeningen op minderwaardige wijze verkregen zijn, maar men heeft den menschen toch voorgehouden, dat zij, door het petitionnement te teekenen, wat zouden ver krijgen, terwijl men zeker wist, dat dit niet het geval was. Al mag het dan niet bedoeld zijn als volksmisleiding, spreker wil daaraan niet ook maar eenigszins voet geven en mede werken. Mocht tengevolge van deze actie bij de verkiezingen het stemmenaantal van de S.D.A.P. stijgen, dan zal spreker dat met gelatenheid dragen, want spreker weet hier toch naar zijn innige en eerlijke overtuiging zooveel mogelijk voor de belangen van de werkloozen te zijn opgekomen, niet alleen voor het oogenblik, maar ook voor de toekomst. En wanneer den heer van Eek nu in den mond is gelegd, zooals door den heer Beekenkamp, dat met dit adres politieke agitatie is bedoeld, om de partij groot te maken, dan heeft hij daaraan zelf groote schuld, want hij heeft op het Congres van de S.D.A.P. gezegd, dat door het ongelimiteerd voorstellen indienen in den Raad de S.D.A.P. hier gegroeid is; na zoo'n pertinente uitspraak van den heer van Eek kan spreker het niet anders zien dan dat hij met dergelijke adressen en voor stellen politieke winst beoogt. Men zegt wel: die man kan liegen dat hij het zelf gelooftspreker wil niet zeggen, dat de sociaal-democraten dat doen, maar als men anderen telkens suggereert, dat men met zijn voorstellen geen politieke agitatie en winst bedoelt, dan gelooft men het op het eind zelf, al is het niets dan poütieke agitatie. Het is bij de S.D.A.P. zoo geworden of verworden, dat men politieke agitatie voert, voor en ook door de werkloozen, terwijl men het zelf niet meer weet. De heer van Weizen zegt, dat dit debat bewijst, dat groote

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 7