448 MAANDAG 26 NOVEMBER 1934. Verbetering werkloozcnzorg. (Kooistra ca.) De heer Kooistra wenscht nu een voorstel van orde te doen. De Voorzitter verzoekt den heer Kooistra te gaan zitten. De heer Kooistra protesteert tegen deze wijze van spreken. De Voorzitter roept den heer Kooistra tot de orde. De heer Kooistra zegt, dat hij nu een voorstel van orde mag doen. De Voorzitter ontkent dit. De heer Kooistra heeft daartoe niet het recht, zoolang spreker hem het woord niet gegeven heeft. De heer Groenevcld doet opmerken, dat de Voorzitter heeft voorgesteld de vergadering voort te zetten. De Voorzitter ontkent dit. De vergadering is hervat en het woord is aan den heer Beekenkamp, ter voortzetting van zijn rede. De heer Kooistra heeft geen voorstel van orde te doen, zoo lang degene, die het woord heeft gekregen, aan het woord is. Spreker verzoekt den heer Kooistra nogmaals te gaan zitten. De heer Kooistra wenscht zich gaarne aan de leiding van den Voorzitter te onderwerpen, maar wil nu een voorstel van orde doen. De Voorzitter schorst de vergadering tot kwart voor vijf uur. Te kwart voor vijf uur heropent de Voorzitter de ver gadering. De heer Beekenkamp zegt, dat in De Standaard van Vrijdag jl. is beweerd, dat het petitionnement van weinig waarde en zonder beteekenis is. Spreker acht deze uitspraak evenwel niet juist. Het heeft wel degelijk waarde, nl. dat men kan zien hoe duizenden handteekeningen kunnen worden verkregen op een aanlokkelijke leuze en hoe gemakkelijk het is de massa daarvoor warm te maken. Het aantal onderteekenaars zou nog aanzienlijk grooter geweest zijn, wanneer men er in ge slaagd was, die leuzen nog meer direct te richten op de den mensch ingeboren zucht naar genot, naar meer geld en goed. Spreker is de laatste om eenigermate te beknibbelen op die i millioen handteekeningen; wat maakt het nu uit of er enkelen onder waren, die nog geen 25 jaar waren; of midden standers mede hebben onderteekendnatuurlijk doet men als middenstander gaarne iets om zijn klanten gunstig te stemmen. Wanneer men in een gouden eeuw leefde en het geld voor het grijpen had, zou men een verstokte Nurks en buitenge woon onbarmhartig moeten zijn om zijn evennaaste niet het goede te gunnen. Wanneer de zaak niet zoo ernstig was en spreker niet van oordeel was, dat men niet moet spelen met de ellende der werkloozen, dan zou ook hij dit verlanglijstje willen onder teekenen, mits het niet gericht was tot de Nederlandsche Regeering, maar tot Sint-Nicolaas. Nu het evenwel gericht is tot de Nederlandsche Regeering, staat voor hem de zaak anders. Aangenomen, dat het adres ernstig is gemeend, dan geeft het in elk geval blijk van een ongelooflijk luchthartig optimisme en van een ontstellend gemis aan werkelijkheidszin. Spreker kan zich niet voorstellen, dat de leiders van het N. V. V. zoo weinig verstand hebben van economie, dat zij meenen, dat de Regeering zoo maar het geld voor het opschep pen heeft en zelf geld kan maken. Spreker kan zich evenmin indenken, dat die leiders met de hand op het hart zouden durven volhouden, dat de Regeering voor haar pleizier de steunnormen heeft verlaagd. Men moet toch wel heel diep gezonken zijn om zooiets van Ministers der Kroon te kunnen denken. Toch leeft die gedachte bij zeer velen der bevolking en ze wordt zeer sterk gevoed door de leiders van het petitionnement en door de daarin neergelegde verlangens. Het petitionnement laat dus zien, hoe eenvoudig het is op de massa in te werken met aanlokkelijke leuzen, hoe licht- geloovig die massa is en welk een onverantwoordelijk spel de opstellers van het petitionnement met de massa spelen. De verwerkelijking van al die leuzen kost zeer veel; de wijze, waarop die tonnen gouds in de schatkist zullen kunnen vloeien, is echter niet aangegeven. In de socialistische pers is wel uit den treure gezegd, dat het geld wel degelijk aanwezig is en dat de Regeering het moet halen waar het zit, maar even dikwijls is in de pers, in vergaderingen en in het Parlement op de ondeugdelijkheid van die middelen gewezen. Spreker acht zich ontslagen van den plicht, dat te herhalen in deze ver gadering, die er bovendien in de laatste plaats voor aangewezen is. De sociaal-democratische pers heeft de argumenten van Verbetering vverkloozenzorg. (Beekenkamp e.a.) de tegenstanders niet aan haar lezers doorgegeven en ook niet ontzenuwd. Bij de algemeene beschouwingen over de Rijks- begrooting voor het dienstjaar 1935 is de heer Vliegen bij de replieken evenmin ingegaan op de critiek, die de heer Schouten namens de anti-revolutionnaire Kamerfractie op de sociaal-democratische financieele politiek heeft geoefend. De begrootingsrede van den heer Albarda is ver beneden het peil gebleven, waarop zij had behooren te staan om even redig te zijn aan de agitatie, welke maanden lang is gevoerd, zoodat de heer Schouten met genoegen kon constateeren, dat dit tevens een bewijs was van het onrechtvaardige en door en door demagogische van die agitatie. Spreker verbaast zich over de stoutmoedigheid van de soc. dem. raadsfractie om op de inwilliging van het verzoek van den L. B. B. aan te dringen. Het is bar goedkoop uit de negatie te leven en geen verantwoordelijkheid te willen aan vaarden. Spreker sluit zich geheel aan bij de scherpe critiek, die Minister Marchant op het laatstgehouden congres van den Vrijzinnig-Democratischen Bond op de S. D. A. P. heeft ge oefend. Inderdaad past het hier, medelijden te hebben met een politieke partij, welker leiders de verantwoordelijkheid schuwen. Het zijn geen menschen, naar wie men vol trots kan opzien, die met volharding en durf in de moeilijkste omstan digheden hun schouders onder het zware werk van den natio- nalen opbouw willen zetten. Hier is medelijden gepast met een politieke partij, welker leden zoet gehouden worden met leuzen, met vellen vol handteekeningen en met couranten artikelen, waarvoor men geen brood en geen goedkoope levensmiddelen kan koopen. Al dat papier helpt niet tegen de kou. Het communisme is consequenter. De afgevaardigden van Moskou hebben zoowel in de Tweede Kamer als in dezen Raad meermalen gezegd, van leuzen niets te moeten hebben, maar straatdemonstraties en proteststakingen noodzakelijk te achten, middelen, welke erger zijn dan de kwaal, evenmin tegen den honger helpen, doch rechtstreeks leiden naar de dictatuur, den heilstaat, den chaos. Spreker ontraadt den Raad ten sterkste het adres van den L. B. B. ook maar eenigen steun te verleenen. In deze dagen heeft men ernstiger dingen te doen dan menschen zoet te houden met leuzen. Het is veel moeilijker, veel eerlijker en getuigt van meer sociaal gevoel, het volk te doordringen van het besef, dat men in Nederland leeft onder relatief gunstige omstandigheden. Spreker herinnert aan hetgeen de Voorzitter van den Raad van Ministers daaromtrent op 9 November j.l. in de Tweede Kamer heeft gezegd. Nergens ter wereld is het beter dan hier. In Amerika, noch in Engeland. Zelfs niet in Zweden. Wel is waar daalde in de laatste maanden het percentage van de werkloosheid in Zweden, maar de bevolking heeft daar reeds 21 jaar geleefd onder een gedeprecieerde munt en ondanks de sociaal-democratische regeering steeg het percentage der werkloosheid daar ontrustbarend in de jaren 1931, 1932 en 1933. Ook ten aanzien van de werkloosheid en de steunverleening leeft men in Nederland onder relatief gunstiger omstandig heden dan elders. De heer van Stralen noeme een land, goud land of geen goudland, waar de steunverleening beter is dan hier. Spreker zegt dit niet uit zelfoverschatting, doch om aan te toonen, dat het een klein kunstje is, hier de zaken in de war te sturen. Ter wille van de heilige tradities van ons land, de vrouwen en kinderen, het lot der deerniswaardige landgenooten en vooral ter bewaring van hoogere geestelijke goederen heeft men den plicht steun te verleenen aan deze Regeering, die ook haar fouten en tekortkomingen heeft, maar in elk geval blijk geeft van den ernstigen wil, ons land door dit moeilijke tijdsgewricht heen te helpen. Van ernstige mannen en vrou wen mag men in deze dagen verwachten, dat zij zich achter de Regeering zullen scharen. Wie dit niet doet, voert het land welbewust naar den afgrond. Het laatste woord zal in de crisis niet zijn aan de demagogie of revolutionnaire leuzen, maar zal gesproken worden door gezond verstand, taaie volharding en godsvertrouwen. Alleen op die manier kan het volk door de crisis heenkomen. De heer van Stralen vraagt het woord voor een persoonlijk feit. De Voorzitter verzoekt den heer van Stralen een beknopte aanduiding van het persoonlijk feit te geven. De heer van Stralen herinnert er aan, dat de heer Beeken kamp bij het begin van diens rede heeft gezegd, dat spreker

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 6