452 MAANDAG 26 NOVEMBER 1934. Verbetering werkloozenzorg. (van Stralen.) men niet zoo gemakkelijk daarop kan terugkomen. Daarom beschouwt de Regeering op het oogenblik de steunverlaging als een afgedane zaak. Daardoor zijn duizenden arbeiders gezinnen aan de ellende ten prooi. De beschikbaar gestelde 2 millioen zijn echter absoluut onvoldoende. De heer Eikerbout acht huurverlaging noodig. Inderdaad, daarheen moet het, maar de bewering van den heer Eikerbout, dat de Regeering terzake een maatregel in overweging had genomen, was onjuist; de Regeering staat absoluut afwijzend tegenover huurverlaging in dezen zin, dat ze zal worden op gelegd zoo noodig. Haar eenige uitweg is de goedkoopere bouw van arbeiderswoningen. Dat is heel mooi, maar geeft dat nu een oplossing voor het oogenblik, nu de werkloozen 1/8 en meer van hun steunuitkeering aan huur moeten betalen? Immers neen. In antwoord op het betoog van den heer Lombert zegt spreker, dat in de door hem gegeven voorbeelden alleen sprake is van gezinnen met 2 of 3 kinderen, waarvan het inkomen uitsluitend bestaat uit den steun, dien het hoofd van het gezin ontvangt. Het is volstrekt geen „verrekt klein kunstje", eenige van deze voorbeelden te geven, (zooals de heer Lombert interrumpeert) het is een greep uit materiaal, waaromtrent de heer Lombert binnen eenige maanden meer cijfers en mede- deelingen zal ontvangen. Spreker zal met het grootste ge noegen afwachten, of de heer Lombert dan nog zal spreken van „een klein kunstje". De heer Beekenkamp schijnt niet veel pleizier ondervonden te hebben van de scherpe en onware uitlatingen, die hij ten aanzien van deze zaak tot spreker heeft gericht. Telkens wanneer door wien dan ook wordt beweerd, dat spreker of zijn partij de zaak van de werkloozen misbruikt voor politieke propaganda, zal spreker zich daartegen ten sterkste verzetten. De werkloozen verkeeren in nood! Er zijn middelen om in dien nood, zoo niet geheel dan toch gedeeltelijk, te voorzien. Spreker bepleit dit eiken keer, wanneer deze zaak aan de orde komt. Indien daaruit politieke winst voor sprekers partij voortkomt, geschiedt dit desondanks, maar geeft dit den heer Beekenkamp niet het recht te zeggen, dat de sociaal-demo craten deze zaak opzettelijk ter sprake brengen om daaruit politieke winst te maken. De sociaal-democraten werpen deze aantijging zoo ver mogelijk van zich. De heer Beekenkamp heeft niet volstaan met deze infame beschuldiging aan sprekers adres te uiten, doch heeft ook ten aanzien van het petitionnement afkeurenswaardige en onware woorden gesproken en is zelfs zoo ver gegaan, dat hij zei be reid te zijn geweest het petitionnement te teekenen, indien het maar aan Sinterklaas was geadresseerd. Het moest eigenlijk niet met de Christelijke beginselen van den heer Beekenkamp kunnen strooken, op zoodanige wijze politieke tegenstanders te bejegenen. Dit petitionnement is een ernstig woord, dat een groot deel van de bevolking tot de Regeering spreekt. Het groote aantal onderteekenaren is niet te verklaren uit de zucht naar genot en de groote geneigd heid van de massa om te teekenen, wanneer het er om gaat, iets te krijgen. Tot de onderteekenaren behooren niet alleen Roomsch- Katholieken, maar ook personen uit de kringen van den heer Beekenkamp. Het valt ernstig te betwijfelen, of dezen hun handteekening hebben gezet om hun genotzucht of die van anderen te bevredigen. Het is wel een schandaal, dat een Raadslid den treurigen moed heeft met deze ernstige zaak, waarbij het gaat over den grooten nood, waarin duizenden en tienduizenden burgers verkeeren, op een dergelijke manier den draak te steken. Spreker noemt dit werkelijk een schan daal. Er is extra opgelet wie de onderteekenaars waren: tal van katholieke, maar ook christelijke arbeiders hebben ge- teekend, niet omdat hun iets werd voorgespiegeld, maar welbewust. Alle ingezetenen hebben te voren een manifest gekregen, waarin precies de eischen van het petitionnement stonden. Spreker wijst dus af, dat daarbij niet denoodige ernst is betracht. Volgens den heer Beekenkamp is sprekers voorstel spelen met de massa. De roomsch-katholieke en christelijke vakbe weging hebben zich echter ook tot de Regeering gewend met een verzoek om verbeteringen, die zeer veel gelijken op de eischen, in dit petitionnement genoemd. Is dat dan geen spelen met de massa? Men verwijt den sociaal-democraten zoo vaak, dat zij zaken ter sprake brengen hier, de landspolitiek betreffende. Indien ooit de landspolitiek breedvoerig in deze discussie is betrokken, dan is het toch door den heer Beekenkamp gebeurd. Spreker heeft in zijn rede in eerste instantie de „Regeering" bijna niet genoemd, maar alleen gezegd, dat het noodzakelijk is, dat het gemeentebestuur zich met de ellende van de ingezete nen bemoeit en zich tot de Regeering wendt. De andere leden hebben Denemarken en Zwitserland er bij gesleept om het Verbetering werkloozenzorg; e.a. (van Stralen e.a.) maar te kunnen bestrijden en den tijd hier verbruikt met dingen, die niet aan de orde waren. Volgens den heer Wilbrink zijn de sociaal-democraten uit partijpolitieke overwegingen tot dit petitionnement gekomen. Daarmede toont hij een kolossale onbekendheid met wat in de wereld en in het eigen land gebeurt. Dit adres gaat niet uit van S. D. A. P. en N. V. V., maar is een zuivere uiting van de vakbewegingdie heeft welbewust nagelaten de poli tieke partijen hierin te betrekken, omdat men zelf weet hoe daarop in den regel gereageerd wordt. Spreker weet, dat dit op den heer Wilbrink geen indruk maakt; eerlijke argumenten maken in den regel geen indruk op hem; in den regel maakt hij eerlijke argumenten belachelijk. Die handteekeningen zijn niet op allerlei wijzen verkregen; de menschen zijn volkomen ingelicht waarom het ging; de onderteekenaars wisten dus waarom het ging. Zelfs zijn er katholieke arbeiders, die achter hun naam openlijk R. K. hebben gezet, om te laten uitkomen, dat zij het met deze zaak absoluut eens zijn; dezen zijn flinker dan degenen, die zich achter allerlei argumenten en argumen tjes verschuilen moeten om hun optreden eenigen schijn van rechtvaardigheid te geven. De heer Wilmer verheugt er zich over, dat de heer van Stralen niet is ingegaan op sprekers bewering, dat geen eerlijk mensch, ook al is hij nog zoo optimistisch, durft beweren, dat het zenden van een adres aan de Regeering eenige verandering in den feitelijken toestand kan brengen. Het adres is dan ook inderdaad niets anders dan een woord. Spreker zal niet ingaan op hetgeen de heer Beekenkamp heeft gezegd, doch geeft den sociaal-democraten in over weging, op een rustig oogenblik naast de woorden van den heer Beekenkamp te leggen het citaat, dat de heer Lombert uit het Leidsch Arbeidersblad heeft voorgelezen, om dan uit te maken, wat naar hun meening het meest beleedigend is en of de S.D.A.P. de rechterzijde niet meer gegriefd heeft dan zij door den heer Beekenkamp is beleedigd. En wanneer men zooals nu de heer van Stralen deed na een ern stige discussie, het debat van zijn tegenstanders, die in allen ernst hebben gepoogd met argumenten anderen te over tuigen, qualificeert met de verklaring, dat zij hebben ge tracht zich te verschuilen achter allerlei argumentjes om daardoor den schijn van rechtvaardigheid te wekken, moet men niet al te snel boos worden, indien door de tegenpartij een of andere grievende uitdrukking wordt gebezigd. Het voorstel van den heer van Stralen wordt verworpen met 18 tegen 12 stemmen. Tegen stemmende heeren van Es, van Rosmalen, Bergers, de Reede, Bosman, Wilmer, Schoneveld, van Eecke, van der Reijden, Tobé, Wilbrink, van Tol, Lombert, Coster, Beekenkamp, Tepe, Splinter en Romijn. Vóór stemmen: de heeren van Weizen, Groeneveld, Verweij, van Eek, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Schüller, Kuipers, Yallentgoed, Yos, Koole, van Stralen en Kooistra. (De heeren Eikerbout, Manders en Goslinga hadden inmiddels de vergadering verlaten, terwijl mevrouw de Clerde Bruijn tijdens de stemming afwezig was). Wordt tenslotte zonder hoofdelijke stemming besloten, het verzoek van het Plaatselijk Arbeidssecretariaat en dat van den Leidschen Bestuurdersbond als afgedaan te beschouwen. Yervolgens stelt de Voorzitter aan de orde de aan den heer Schüller toegestane interpellatie in verband met de voor genomen verbouwing van het Gymnasium. De heer Schüller dankt den Raad voor de gelegenheid, hem gegeven tot het stellen van de volgende vragen aan het College 1. Is het juist, dat het Rijk voorwaarden heeft gesteld, indien voor de verbouwing van het Gymnasium grond noodig is, die thans deel uitmaakt van het Van der Werf park? 2Is het j uistdat indien de verbouwing van het Gymnasium plaats heeft het Rijk de uitbreiding van Rijksgebouwen niet anders kan doen plaats hebben dan op grond van dit park, waardoor het Van der Werfpark voor de gemeente verloren zou gaan? 3. Indien vraag 1 bevestigend door Burgemeester en Wet houders beantwoord moet worden, welke voorwaarden zijn dan door het Rijk gesteld, waaraan de gemeente zal hebben te voldoen, om tot de voorgestelde verbouwing te kunnen overgaan? 4. Wat achten Burgemeester en Wethouders van meer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 10