21 mede te deelen, dat U adviseert de jaarwedden van ge noemde titularissen als volgt vast te stellen: Burgemeester 11400. Secretaris 6100.7100.4 tweejaarlijksche ver- Ontvanger 5200.6200.hoogingen van 250. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 17°. 282. Leiden, 7 December 1934. Blijkens een in de Leeskamer ter visie liggend schrijven van Gedeputeerde Staten, ligt het in hun bedoeling de jaarwedde van de Wethouders met ingang van 1 Januari 1935 opnieuw te regelen. De wedde bedraagt thans, zooals U bekend is, 3.000. verminderd met een tijdelijke korting van 5 dus netto 2.850.—. In verband hiermede geven wij Uwe Vergadering in over weging ons College te machtigen aan Gedeputeerde Staten mede te deelen, dat U adviseert de jaarwedde van de Wet houders in deze gemeente vast te stellen op 2.850. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 283. Leiden, 7 December 1934. Naar U bekend is, werd, met het oog op de toeneming van het aantal gevallen van schoolverzuim, eenige jaren geleden overgegaan tot de instelling van een tweede Com missie tot Wering van Schoolverzuim. Intusschen is ons ge bleken, dat het aantal gevallen, in 1929 bedragende 1228, in de daarop volgende jaren geleidelijk is gedaald tot 554 in 1933. In verband met deze omstandigheid, gevoegd bij de noodzaak tot bezuiniging, hebben wij in overweging genomen, terug te keeren tot den vroegeren toestand, hetgeen zou kunnen geschieden door beide Commissies op te heffen en te vervangen door één Commissie, alsmede om het aan de leden dier Commissie toe te kennen presentiegeld te ver lagen van 75.tot ƒ50.per lid en per jaar. Wij hebben hieromtrent het oordeel ingewonnen van de beide Commissies tot Wering van Schoolverzuim, alsmede van de Commissie voor het Onderwijs. Met verwijzing naar en op grond van de argumenten, welke de voormelde Commissies dienaangaande in hare in de Leeskamer ter inzage gelegde adviezen aanvoeren, kunnen wij er ons mee vereenigen dat, althans voorloopig, niet wordt overgegaan tot de vervanging van beide Commissies tot Wering van Schoolverzuim door één Commissie, doch dat wordt volstaan met de vorenbedoelde verlaging der presentiegelden en met de in die adviezen in overweging gegeven vermindering van de belooning van den Secretaris van elke Commissie. In dien U hiermede accoord gaat, zullen deze maatregelen een besparing opleveren van 650.per jaar. Mitsdien hebben wij de eer U voor te stellen: met wijziging in zooverre van het bepaalde sub 1 van het Raadsbesluit van 2 Maart 1931, zooals dat sindsdien is gewijzigd, en met ingang van 1 Januari 1935: a. de belooning van den Secretaris van elke Commissie tot Wering van Schoolverzuim te bepalen op 150. per jaar; b. het gezamenlijk bedrag der presentiegelden voor de veertien leden der Commissies tot Wering van Schoolver zuim vast te stellen op 700.per jaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 284. Leiden, 7 December 1934. Zooals U bekend is, genieten het hoofd en het verder onderwijzend personeel van de school voor buitengewoon lager onderwijs van Rijkswege een jaarwedde, welke die van de onderwijzers bij het gewoon lager onderwijs met 270. overschrijdt. Daarboven geeft de gemeente nog een extra marge van 300.verminderd met drie ten honderd wegens de toepassing van een tijdelijke korting, derhalve van 291.per jaar. Met het oog op de buitengewone tijdsomstandigheden, hebben enkele gemeentebesturen reeds besloten de door hen toegekende extra-marge geheel te doen vervallen, terwijl in andere gemeenten daartoe strekkende voorstellen in voor bereiding zijn. In dit verband, en gelet mede op den voor Leiden gel denden, dringenden eiseh tot bezuiniging, bestaat er, naar het ons voorkomt, alle aanleiding ook in deze gemeente die extra marge geheel af te schaffen. Het werk aan de buitengewone school moge op zich zelf moeilijker zijn, dan dat aan de gewone school, doch daar staat tegenover, dat zulks grootendeels wordt opgeheven door de kleine klasjes (het gemiddeld getal leerlingen per leerkracht bedraagt thans 16,5). In elk geval meenen wij, dat het moeilijker werk voldoende wordt gewaardeerd met de Rijksmarge alleen. Opdat de maatregel onmiddellijk effect kan sorteeren, zouden wij de verandering op 1 Januari 1935 wenschen te doen ingaan, met dit voorbehoud nochtans, dat o.i., bij wijze van overgangsbepaling, de gemeentelijke marge voor 1935 zou kannen worden vastgesteld op de helft van het tegenwoordige bedrag, derhalve (afgerond) op ƒ150.met ingang van 1 Januari 1936 zou de gemeentelijke toelage dan geheel kunnen vervallen. De dientengevolge te ver krijgen besparing bedraagt voor 1935 in totaal 987. terwijl de verdere besparing vanaf 1 Januari 19.36 zal beloopen ƒ1050.De, in verband hiermede, noodige wijzi gingen in de verordening van 27 April 1925 voor de school voor Buitengewoon Lager Onderwijs kunnen hierin bestaan, dat artikel 9 dier verordening wordt geschrapt (de Rijksmarge van ƒ270.is reeds bij Koninklijk Besluit vastgelegd) en dat in een nieuw artikel 16de bijzondere verhooging voor het jaar 1935 wordt bepaald op 420.(Rijk 270. Gemeente 150. Indien IJ overeenkomstig het vorenstaande besluit, vloeit daaruit tevens voort, dat het subsidie aan de bijzondere school voor buitengewoon lager onderwijs aan den Zoeter- woudschen Singel moet worden verminderd. Immers krachtens het bepaalde bij artikel 25, derde lid, van het Koninklijk Besluit van 22 October 1923, S. 489, zooals dat sindsdien is gewijzigd, heeft het bestuur van deze school recht op een vergoeding per leerkracht uit de gemeentekas, gelijk aan de gemeentelijke toelage op de wedde van het onder wijzend personeel van de gemeentelijke school voor zwak zinnigen (i.e. 291.— per leerkracht). Uit dien hoofde kan dus het bedoelde subsidie voor 1935 worden verminderd met 705.en voor 1936 bovendien nog met 750. Ten slotte kan het bepaalde sub III van het Raadsbesluit van 22 December 1930, betreffende subsidieering van de bijzondere school voor buitengewoon lager onderwijs aan den Zoeterwoudschen Singel, met ingang van 1 Januari 1936 gereedelijk vervallen; op dien datum immers is de gemeentelijke vergoeding wegens verhooging van de jaar wedden van het onderwijzend personeel geheel afgeschaft, terwijl, voor wat betreft de eventueele vergoeding van de jaarwedden van boventallige onderwijzers, hierin reeds is voorzien bij het eerder aangehaalde Koninklijk Besluit. Op grond van het vorenstaande en met verwijzing naar de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken waar onder het advies van de Commissie voor het Onderwijs geven wij U mitsdien in overweging: a. over te gaan tot vaststelling van de navolgende verordening VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 27 April 1925, (Gemeenteblad ATo. II), voor de school voor Luitengewoon Lager Onderwijs te Leiden. Artikel I. Artikel 9 van bovengenoemde verordening vervalt. Artikel II. Na artikel 16 wordt een nieuw artikel 16a ingevoegd, luidende Art. 16a. „De bijzondere verhooging, welke krachtens den in artikel 71 der Lager Onderwijswet 1920 bedoelden algemeenen maatregel van bestuur aan de jaarwedde van het hoofd en de onderwijzers, met uitzondering van de fröbelonderwij zeres (essen) wordt toegevoegdbedraagt voor het jaar 1935 420.—. J Artikel III. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1935. b. met ingang van 1 Januari 1936 het bepaalde sub III van het Raadsbesluit van 22 December 1930, betreffende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 7