GEMEENTERAAD VAN LEIDEN 245 IHeEKOHEN STI liliO. N°. 263. Leiden, 22 November 1934. Ter vervulling van de vacature van stadsgeneesheer, ontstaan tengevolge van het aan Dr. J. C. M. Timmermans als zoodanig verleend eervol ontslag, bieden wij U, na raad pleging van de Commissie voor den Gemeentelijken Genees kundigen- en Gezondheidsdienst en den Keuringsdienst van Waren, de navolgende aanbeveling aan: 1°. S. A. DB GRAAFF, arts te Leiden; 2°. G. A. DB JAGER, arts te Leiden. Ingevolge het bepaalde bij art. 10 van de verordening betreffende de geneeskundige armenverzorging en den werk kring en de bezoldiging van de Stadsgeneesheeren geschiedt de benoeming voor den tijd van 2 jaren. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 264. Leiden, 7 December 1934. Ter vervulling van de op 1 Januari a.s. openvallende plaatsen in de Gemeentelijke Commissie voor Maatschap pelijk Hulpbetoon tengevolge van de periodieke aftreding van de heeren Jhr. C. C. Roëll en H. P. Veldhuyzen, bieden wij Uwe Vergadering, na raadpleging dier Commissie, de volgende aanbevelingen aan: vacature Jhr. C. C. Roëll 1°. Jhr. C. C. ROËLL. 2°. Ir. J. J. G. VAN HOBK. vacature U. P. Veldhuyzen: 1°. H. P. VELDHUYZEN. 2°. A. J. B. POORTMAN. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 265. Leiden, 7 December 1934. Tengevolge van het aan Mej. M. H. Nederburgh verleend eervol ontslag, moet worden voorzien in de vacature van leerares in teekenen en kunstgeschiedenis aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. In verband daarmede bevelen wij ter benoeming tot leeraar(es) in teekenen en kunstgeschiedenis aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes aan: 1°. Mej. A. C. ZWITSER, tijdelijk leerares aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Arnhem; 2°. A. J. M. VAN DIJK, leeraar aan de Middelbare Technische School voor bouwkunde te Amsterdam. Onder mededeeling, dat de betrekkelijke stukken, alsmede het advies van den Inspecteur van het Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs in de Leeskamer ter inzage liggen, verzoeken wij U tot eene benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 266. Leiden, 7 December 1934. Zooals U bekend is, ontstond op 27 November j.l. de vacature van hoofd der o. 1. school op het Schuttersveld. Nu bevat de lijst van bij voorkeur benoembaren voor de betrekking van hoofd eener school in onze Gemeente nog slechts één naam, namelijk die van den heer J. van der Walle, hoofd eener o. 1. school te Noordwolde. O. i. behoeft het geen betoog, dat met het opmaken van een nieuwe lijst van bij voorkeur benoembaren, zoo ge- ruimen tijd gemoeid is, dat, moest daarop met de voor ziening in bovenbedoelde vacature worden gewacht, het niet mogelijk zou zijn, binnen den daarvoor bij de wet gestelden termijn, in die vacature te voorzien. Waar het zich laat aanzien, dat na de voorziening in deze vacature voorloopig niet tot benoeming van een hoofd eener o. 1. school in onze Gemeente behoeft te worden overgegaan, is er, ook met het oog op de vrij belangrijke kosten, verbonden aan het tot stand brengen van een nieuwe lijst van bij voor keur benoembaren, naar ons gevoelen voldoende aanleiding om daartoe thans nog niet over te gaan, doch voor de onderwerpelijke benoeming te volstaan met een voordracht, waarop alleen de naam van den heer Yan der Walle voor komt. Mitsdien geven wij U, met verwijzing naar het ter inzage gelegde advies van den Inspecteur van het Lager Onderwijs in deze inspectie, in overweging over te gaan tot benoeming, met ingang van een nader door ons College te bepalen datum, van een onderwijzer, hoofd der o. 1. school op het Schuttersveld, waarvoor wij U voordragen: J. VAN DER WALLE, hoofd eener o. 1. school te Noordwolde. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 267. Leiden, 7 December 1934. Het zal U bekend zijn, dat reeds voor de inwerking treding van de Lager-Onderwijswet 1920 in enkele groote gemeenten ambtenaren belast waren met het gemeentelijk toezicht op het lager onderwijs. Bij art. 176 dier wet is die functie erkend. Immers zegt dat artikel o. m., dat het plaatselijk toezicht wordt uitgeoefend door Burgemeester en Wethouders en dat de Gemeenteraad ter nadere verzekering van dit toezicht ambtenaren kan aanstellen. Verder bepaalt de genoemde wet bij art. 185 nog, dat die ambtenaren het college van Burgemeester en Wethouders bijstaan in de taak, welke met betrekking tot het lager onderwijs aan het Ge meentebestuur behoort en dat zij zich daarbij onthouden van handelingen, welke bij uitsluiting tot de bevoegdheden van de leden van het Rijksschooltoezicht behooren. Na de inwerkingtreding van die wet zijn verschillende andere gemeenten tot aanstelling van een Gemeentelijk Inspecteur van het Onderwijs overgegaan. Ook wij gevoelen reeds eenigen tijd behoefte aan den bijstand van een ambtenaar als in de genoemde artikelen bedoeld. Met alle waardeering voor den ijver van het onderwijzend personeel, voor het werk van den Inspecteur van het lager- onderwijs in deze Inspectie en voor dat van de Plaatselijke Schoolcommissie, achten wij de instelling van een Gemeen telijke inspectie gewenscht, al ware het alleen reeds om deze reden, dat ons College, daardoor beter geïnformeerd, met meer kennis van zaken, de onderwijsaangelegenheden zal kunnen behartigen. Ook denken wij daarbijjaan de wen- scheüjkheid van een meer effectief toezicht op zuinig beheer en aan het nut van een meer geregeld contact, dat via den Gemeentelijken Inspecteur tusschen ons College en de scholen zal worden verkregen. Dat wij niet eerder zijn gekomen met het voorstel om over te gaan tot aanstelling van een Gemeentelijk Inspec teur van het Onderwijs is een gevolg van den ongunstigen financiëelen toestand van de Gemeente. Dit bezwaar is intusschen uit den weg geruimd doordat de chef van de afdeeling Onderwijs der Gemeente-secretarie, op ons verzoek, zich bereid heeft verklaard zonder geldelijke vergoeding zich tevens te belasten met de werkzaamheden verbonden aan de functie van Inspecteur van het Onderwijs. Deze oplossing achten wij des te gelukkiger, omdat op deze wijze het Gemeentelijk toezicht op het lager onderwijs en de leiding van de administratieve werkzaamheden van dat onderwijs ter Gemeente-Secretarie in één hand kunnen worden gelegd. Ten slotte merken wij nog op, dat het onze bedoeling is de werkzaamheden van den Inspecteur zich ook te doen uitstrekken over het openbaar- en het door de Gemeente gesubsidieerde bijzonder bewaarschoolonderwijs en dat, wordt tot instelling van de functie besloten, de regeling van de werkzaamheden, krachtens art. 176, 3e lid, der L.O. wet 1920, door ons College kan geschieden. Op grond van het vorenstaande en met verwijzing naar het ter inzage gelegd advies van de Commissie voor het Onderwijs, geven wij U mitsdien in overweging: a. over te gaan tot instelling van de functie van Gemeen telijk Inspecteur van het Onderwijs, als bedoeld bij art. 176, 3e lid, der L.O. wet 1920; b. te benoemen tot Gemeentelijk Inspecteur van het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 1