GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 237 raeEKOHEH STOKKEN. N°. 250. Leiden, 3 November 1934. Artikel 16, lid 1, van het Motor- en Rijwielreglement be paalt, dat een motorrijtuig op meer dan twee wielen, dat zich tusschen een half uur na. zonsondergang en een half uur vóór zonsopgang op een weg bevindt, voorzien moet zijn van de in de bepaling omschreven verlichting. Volgens lid 3 van het artikel is dit voorschrift niet van toepassing o. m. ten aanzien van stilstaande motorrijtuigen, voorzoover bij of krachtens gemeenteverordening is bepaald, dat inacht neming daarvan op bepaalde plaatsen binnen de bebouwde kommen der gemeente niet noodig is. Ten einde van de bevoegdheid tot afwijking van bedoeld art. 16, lid 1, gebruik te kunnen maken, waarvoor in een stad als Leiden, met behoorlijke straatverlichting o. i. alle aan leiding bestaat, achten wij het wenschelijk de verordening op het Verkeer te land aan te vullen. In die verordening ware alsnog op te nemen een bepaling, krachtens welke Burgemeester en Wethouders bevoegd zullen zijn de plaatsen aan te wijzen, waar de verplichting tot verlichting van stil staande motorrijtuigen niet zal gelden. In de hierna opge nomen ontwerp-verordening is deze bepaling vervat (zie art. XIII). Daarnaast is het wenschelijk gebleken in de gemelde ver ordening nog enkele andere aanvullingen en wijzigingen aan te brengen. In de eerste plaats heeft het onze aandacht getrokken, dat herhaaldelijk op de straat rijwielen geplaatst worden op zoodanige wijze, dat deze een belemmering voor het verkeer vormen, in het bijzonder bij gebouwen, waar een groot aantal personen tegelijkertijd samenkomen. Het beste schijnt ons, ten einde het ontstaan van ongewenschte toe standen te voorkomen, in de verordening een bepaling op te nemen, krachtens welke Burgemeester en Wethouders openbare wegen of gedeelten daarvan kunnen aanwijzen, waar het plaatsen van rijwielen zonder vergunning van hun college verboden is. Aldus zal, aan de hand van de plaat selijke situatie en de aanwezige mogelijkheden om rijwielen op minder hinderlijke wijze tijdelijk neer te zetten, tegen verkeersbelemmeringen kunnen worden gewaakt (zie art. XI der onderstaande ontwerp-verordening). Ten slotte zouden wij in de verordening nog eenige wijzigingen van ondergeschikt belang willen zien aangebracht, zulks ter voldoening aan enkele opmerkingen, welke Gede puteerde Staten ten aanzien van de verordening hebben gemaakt, met het verzoek daarmede bij de eerstvolgende wijziging rekening te houden. Ook deze wijzigingen zijn in de hierna opgenomen ontwerp verordening verwerkt. Met verwijzing overigens naar de in de Leeskamer neer gelegde stukken geven wij Uw Vergadering mitsdien in overweging vast te stellen de volgende verordening, ten aanzien waarvan de verdere toelichting naast de artikelen is te vinden. TOELICHTING. Art. I. Gedeputeerde Staten hadden in overweging ge geven een verduidelijking van art. 22, lid 2, verband houdende met den omvang van het begrip „voetgangers" in de verordening. Aangezien nog andere artikelen op voet gangers betrekking hebben, schijnt een algemeene bepaling in art. 1 juister. Alsdan kan art. 22 (zie art. VII). lid 2, geheel vervallen Art. II. Xaar aanleiding van een opmerking van Gedepu teerde Staten komt het wenschelijk voor in de artt. 6, 7 en 32, lid 1 (zie hierna art. IX), te spreken van „openbare" wegen. Art. Ill t/m VI. Xaar aanleiding van een opmerking van Gedeputeerde Staten wordt in verschillende daarvoor in aanmerking komende bepalingen een voorbehoud opgenomen met betrekking tot provinciale wegen (zie ook de artt. X, XV en XVI). Art. VII. Zie art. I. Art. VIII. Deze aanvulling is wenschelijk in verband met het nieuwe lid 2 van art. 1 (zie art. I). Art. IX. Zie art. II. Art. X. Zie art. III. VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 18 Juni 1934 op Verleer te land. Artikel I. Aan artikel 1 der bovengenoemde verordening wordt toegevoegd een nieuw lid 2, luidende: In deze verordening worden onder voetgangers niet be grepen bestuurders van niet bespannen voertuigen en van kruiwagens, bestuurders en geleiders van rij- en trekdieren, geleiders van vee en zij, die een motorrijtuig op twee wielen of een rijwiel aan de hand voeren. Art. II. In elk der artikelen 6 en 7 worden de woorden ,,van wegen of gedeelten van wegen" vervangen door: van open bare wegen of gedeelten van openbare wegen. Art. III. Aan artikel 10 wordt toegevoegd een nieuw lid 2, luidende: Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing ten aanzien van in provinciale wegen gelegen bruggen. Art. IV. In artikel 12 "wordt na Motor- en Rijwielreglement" in gevoegd: en onverminderd het bepaalde bij het Reglement op de provinciale wegen in Zuid-Holland. Art. V. In artikel 13, aanhef, worden de woorden ,,Het is ver boden" vervangen door: Het is, onverminderd het bepaalde bij het Reglement op de provinciale wegen in Zuid-Holland, verboden. Art. VI. Aan artikel 20 wordt toegevoegd een nieuw lid 2, luidende: Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing ten aanzien van provinciale wegen. Art. VII. Artikel 22, lid 2, vervalt. Art. VIII. In artikel 23, lid 1, wordt na „voertuigen" ingevoegd kruiwagens. Art. IX. In artikel 32, lid 1, aanhef, wordt in plaats van „over een weg" gelezen over een openbaren weg. Art. X. In den aanhef van elk der artikelen 38 en 39 worden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 5