MAANDAG 15 OCTOBER 1934. 421 Toekenning periodieke verhooging van wedde bij vervroeging (Wilbrink e.a.) aan Ir. F. Stokhuijzen en W. Wiggers. in rang te verhoogen, maar ook, mede in verband met de diensten, die hij als leider van de radio-distributie heeft be wezen, hem een salarisverhooging van 500.toe te kennen, hetgeen niet tegelijkertijd kon geschieden, omdat het toen alleen ging om de verhooging in rang. Indien men het voor stel van Burgemeester en Wethouders thans niet aanvaardt, is het een miskenning van den persoon van den heer Stok huijzen. De toekenning van een periodieke verhooging aan den heer Wiggers houdt ook verband met de grootere verantwoor delijkheid en de meerdere uitgebreidheid van zijn werk, waarom hij is bevorderd tot administrateur en ook de heer van Eek weet, dat het bij de Lichtfabrieken meermalen en zelfs zeer veel is voorgekomen, dat als bij bevordering iemands aanvangssalaris in zijn nieuwen rang hetzelfde was als zijn maximum-salaris in zijn ouden x'ang, hem tenminste één periodieke verhooging is toegekend. Toekenning van een periodieke verhooging aan den heer Wiggers is dus geheel overeenkomstig de altijd aan de Lichtfabrieken gevolgde methode. Waar deze bevordering in verband staat met de meerdere werkzaamheden, ook wegens de organisatie van het radio-distributie-bedrijf, daar meent spreker dat, afge zien van de tijdsomstandigheden en van het feit, dat men binnenkort wel zal moeten komen tot een algemeene salaris verlaging, ook voor de hoogere ambtenaren, in de gegeven omstandigheden eerst recht moet worden gedaan. Deze zaak moet men bezien in het licht van het Raadsbesluit van 2 Juli j.l. tot bevordering van deze ambtenaren; daarvan is het een logische consequentie en daarom zou spreker het betreuren als dit voorstel zou worden verworpen. De heer Sehoneveld gevoelt wel, evenals de heer Wilbrink, dat dit voorstel de consequentie is van het Raadsbesluit van 2 Juli jl., maar spreker is, al had hij aanvankelijk zijn bezwaren daartegen overwonnen, tot een andere opvatting gekomen door kennisneming van den geleidebrief bij de begrooting voor 1935 (Ing. Stuk No. 231). Bij het College zijn in behan deling een omzetting van de tijdelijke korting op de salarissen van het gemeentepersoneel in een definitieve salarisverlaging, verlenging van den tijdsduur voor de toe te kennen periodieke verhoogingen, enz. Waar dit in uitzicht wordt gesteld, acht spreker dit voorstel niet billijk en kan hij hieraan zijn stem niet geven. De heer Tobé zegt, dat zijn standpunt inzake salarisverhoo ging, vooral voor hoogere ambtenaren, bekend is; zoolang op de inkomsten van lagere ambtenaren, arbeiders en werk- loozen gekort wordt, kan spreker uit rechtvaardigheidsover wegingen niet medewerken aan verhooging der hooge sala rissen. Spreker verbaast zich er over, dat het College eenerzij ds voornemens is de periodieke verhoogingen te verlengen, maar anderzijds voorstelt hier periodieke verhoogingen bij vervroeging toe te kennen. Dit spijt spreker, omdat men zoo licht geneigd wordt te vragen: moeten deze twee personen veilig gesteld worden! Ook uit een oogpunt van rechtvaar digheid tegenover de andere ambtenaren, voor wie de perio dieke verhoogingen verlengd zullen worden, kan spreker niet met dit voorstel meegaan. De heer Wilmer zegt, dat dit voorstel hem niet sympathiek is, evenmin als het voorstel, dat op 2 Juli jl. is aangenomen. Toen heeft de Raad echter na ampel de voor- en nadeelen overwogen te hebben dat voorstel aangenomen en nu acht spreker aanvaarding van dit voorstel een consequentie van het toen genomen besluit. Aan de aanneming van het voorstel op 2 Juli jl. hebben ook medegewerkt 2 der sociaal-democratische Raadsleden, zoodat de heer van Eek niet het recht heeft te spreken van ,,de sociaal-democraten". Hij kan alleen zeggen: „de meerderheid van de sociaal-demo craten", want ook de sociaal-democraten hebben op 2 Juli jl. medegewerkt het voorstel tot rangsverhooging voor deze 2 ambtenaren te aanvaarden. Toen is ook door het College niet weggemoffeld, maar zeer duidelijk verklaard, dat de bedoeling van dat voorstel niet alleen was, om die ambtenaren in rang te verhoogen, maar om hun onmiddellijk ook een salarisverbete ring te geven, omdat hun werkzaamheden zooveel meer van hen eischten. Ook de rechtvaardigheid eischt aanneming van dit voorstel, waar een van de 3 ambtenaren, toen in rang ver hoogd, de salarisverhooging al heeft ontvangen. Spreker ziet dus dit voorstel niet anders dan als een logische consequentie van het toen door den Raad aangenomen voorstel. De heer Coster is overtuigd, dat wanneer in Juli j.l. deze promotie niet had plaats gehad, de Wethouder van Financiën als voorzitter van de Commissie voor de Lichtfabrieken zeker met een voorstel zou zijn gekomen om dezen ambtenaren Toekenning periodieke verhooging van wedde bij vervroeging (Coster e.a.) aan Ir. F. Stokhuijzen en W. Wiggers. een gratificatie te geven, die waarschijnlijk hooger zou zijn geweest dan deze salarisverhooging. Het zou toch ook een onbillijkheid zijn wanneer de heeren Stokhuijzen en Wiggers achtergebleven waren bij Ir. Fehmers, die met 1 Augustus jl. reeds deze verhooging heeft gekregen. Daarom zal spreker voor dit voorstel stemmen. De heer Bosman ziet in dit voorstel niet anders dan een logische consequentie van een vroeger genomen besluit. Spreker erkent, dat het nu geen erg prettig oogenblik is voor salaris verhoogingen; de heer van Eek wees daarop zeer duidelijk, maar diens motiveering acht spreker toch niet geheel juist. De salarissen van de leiders van dergelijke groote fabrieken kan men niet zonder meer vergelijken met die van den allerlaagste bezoldigden bediende; in den kring, waarin deze bedrijfsleiders leven, zijn allerlei uitgaven noodzakelijk, die de ander mist en het zal nog de vraag zijn, wie de meeste moeite heeft om behoorlijk rond te komen. Spreker acht het salaris van deze bedrijfsleiders op zich zelf niet te hoog. Burgemeester en Wethouders doen hun voorstel wel in een zeer moeilijken tijd, maar toch zal spreker er zijn stem aan geven, omdat het z.i. de consequentie van een vroeger genomen Raadsbesluit is. De heer Eikerhout heeft zich in de vergadering van de Commissie voor de Lichtfabrieken met het voorstel vereenigd. Bij de behandeling van het voorstel om den heeren Feh mers en Wiggers een hoogeren rang of verhoogd salaris toe te kennen, heeft spreker duidelijk laten uitkomen, dat hij het met die promotie niet eens was. Spreker acht zich thans echter gebonden door het toen genomen besluit, waarvan dit voorstel een consequentie is. De heer van Weizen heeft in de Raadsvergadering van 18 Juni j.l. stelling genomen tegen de z.i. schandelijke be voorrechting, die sprak uit het voorstel om in verband met de voorgenomen reorganisatie van de Lichtfabrieken het salaris van den eventueel te benoemen adjunct-directeur met 500.te verhoogen en het spreekt vanzelf, dat spreker ook tegen het thans aanhangige voorstel is. Spreker zou hun, die dit voorstel beschouwen als een lo gische consequentie van een eenmaal genomen besluit, de vraag willen stellen, of men ook de consequenties van een verkeerd besluit moet aanvaarden. Met het oog op de maatregelen, die misschien spoedig in verband met de bezuiniging aan den Raad zullen worden voorgesteld, acht spreker het niet verantwoord op een derge lijke wijze voort te gaan met het toekennen van periodieke verhoogingen aan de hoogst geplaatste ambtenaren. De heer Bergers beschouwt dit voorstel ook als een conse quentie van het besluit, dat de Raad 2 Juli j.l. genomen heeft en dat spreker niet verkeerd kan vinden. Spreker kan zich vereenigen met vele opmerkingen, die de heer van Eek zooeven gemaakt heeft. De heer van Eek en de zijnen hebben echter te bedenken, dat als hun de ge legenheid wordt geboden voordeelen te behalen voor degenen, voor wie zij naar hun zeggen steeds op de bres staan, zij van deze gelegenheid moeten gebruik maken. Aangezien een van de drie ambtenaren, die voor bevorde ring in aanmerking kwamen, reeds een salarisverhooging ont vangt, zal spreker zijn stem aan dit voorstel geven. De heer Goslinga begrijpt niet, hoe de heer van Eek tegen een formeel voorstel als dit een dergelijke speech heeft kunnen houden. De heer van Eek wist zeer goed, dat dit voorstel de logische consequentie is van het besluit, dat de Raad 2 Juli j.l. heeft genomen. De heer van Eek: Helaas De heer Wilmer: Zelfs met de stemmen van sociaal democraten De heer Vervveij: Van twee sociaal-democraten! De heer Wilmer: Is dat zoo onbeduidend? De heer Goslinga zegt, dat van de zijde van den heer van Eek steeds verzet kwam, wanneer men wilde terug komen op een besluit, waaraan hij had medegewerkt en dat met een geringe meerderheid van stemmen was genomen. Wanneer de heer van Eek en de zijnen aan een besluit hebben medegewerkt, is het een goed besluit, in het andere geval deugt het niet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 9