420 MAANDAG 15 OCTOBEE 1934. Reorganisatie van de Brandweer. (Groencveld e.a.) Inspecteur die regeling kan worden getroffen, dat hij wel den titel heeft van Inspecteur van Politie, terwijl hij toch in wezen meer brandweerman dan politieman is, waarom zou dit dan ook niet kunnen gelden voor het lagere personeel, dat bij de brandweer dienst doet? De Voorzitter zegt, dat het College juist getracht heeft dit den Eaad duidelijk te maken. Die menschen onder hem zullen den rang van hoofdagent bekleeden en zullen belast zijn met de opleiding van het gelieele politiecorps tot brand wacht. De heer Groeneveld zegt, dat die menschen daarvoor toch eenige bekwaamheid als brandweerman moeten hebben en die hebben zij. Nu zegt de Voorzitter: zij moeten eenig gezag hebben, maar spreker ziet niet in, dat dit nu juist hoofdagenten moeten zijn; er zijn bij de politie verschillende afdeelingen, b.v. Verkeerspolitie, Bijzondere Wetten en waarom is het nu noodig, dat al die menschen bij een bepaalde afdeeling hoofdagent zijn? Dat is trouwens ook niet zoo; bij het politie personeel der verschillende afdeelingen zijn ook gewone agenten. Op het gebied van hun afdeeling staan de agenten in bekwaamheid natuurlijk boven die van andere afdeelingen. Wanneer zij daarom in rangen zouden moeten worden inge deeld, dan zou men er toe moeten komen al het personeel, dat bij de afdeelingen is ingedeeld, hoofdagent te maken. Spreker heeft den indruk, dat hij ten aanzien van het personeel bevredigende toezeggingen van het College heeft gekregendit personeel zal zooveel mogelijk bij de brandweer worden ingedeeld. Men zal dus het tegenwoordige vakbe kwame personeel van de brandweer direct bij de politie hebben. Bovendien vertrouwt spreker hij beschouwt dit als een positieve toezegging dat het College deze personen anders bij andere gemeentediensten zal indeelen, zoodat zij er geen schade van lijden; dit personeel is al vele jaren in dienst van de gemeente en deze heeft tegenover hen toch verplichtingen. Deze reorganisatie is niet op hun initiatief ter hand genomen, maar op initiatief van het College en dan is het redeüjk, dat die menschen, die daaraan onschuldig zijn, daarvan niet het slachtoffer worden. De heer Wilbrink heeft in het geheel geen antwoord gehad. De Voorzitter zegt, dat toen hij den heer Splinter verzocht, den heer Wilbrink te beantwoorden, de Secretaris hem zeide, dat de heer Splinter reeds toegezegd had, dat de Eaad ge legenheid zou krijgen over deze aangelegenheid te spreken, alvorens hierover een beslissing zou vallen. De heer Wilbrink vindt het aardig, dat de Secretaris dit zoo interpreteert, maar wat heeft de Eaad nu aan die uit spraak van den Wethouder? Eerst zeide de Wethouder, dat de Eaad gehoord zou worden, maar later, dat de Eaad nu een beginseluitspraak moest doen. Spreker mag dus aan nemen, dat de Eaad over de afvloeiing van personeel nog mag spreken. Nu mag men niet de gemeentebelangen op offeren aan de belangen van het personeel; daarmede is spreker het volkomen eens, maar een reorganisatie van de brandweer door de politie is gemakkelijker uit te voeren met geheel nieuw personeel, dat men geheel naar eigen hand en inzicht kan zetten dan met overneming van de oude formatie. Van het gemeentebestuur moet echter juist sterke drang uitgaan om die personen zooveel mogelijk in de combi natie van politie en brandweer op te nemen, omdat dit de financieele belangen van de gemeente raakt. De Voorzitter zegt, dat het inderdaad de bedoeling van het gemeentebestuur is die personen zooveel mogelijk in de organisatie op te nemen. De heer van Eecke: Ook den onder-commandant? De Voorzitter zegt, dat er geen onder-commandant- komt; die gaat weg. De heer Kuipers vraagt de arbeidsvoorwaarden van het brandweerpersoneel bij de politiebrandweer in het Georgani seerd Overleg te bespreken. De Voorzitter zegt, dat dat niet aan de orde is. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heer Verweij was tijdens de beraadslaging over dit agendapunt ter vergadering gekomen.) Toekenning periodieke verhooging van wedde bij vervroeging (van Eek e.a.) aan Ir. F. Stokhuijzen en W. Wiggers. X. Voorstel inzake liet toekennen van periodieke ver- hoogingen van wedde bij vervroeging aan den adjunct- directeur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, Ir. F. Stokliuyzen, en aan den administrateur dier Fabrieken, W. Wiggers. (Zie Ing. St. No. 224.) De heer van Eek zegt, dat de sociaal-democraten zich indertijd niet hebben verzet tegen de bij de herziening der bedrijfsverordeningen voorgestelde reorganisatie van het beheer der Lichtfabrieken, maar dat zij wel bezwaar hadden tegen de financieele gevolgen, die daaruit zouden voort vloeien. Tegen de benoeming van een tweeden adjunct directeur en tegen vervanging van den referendaris door een administrateur hebben zij zich toen niet verzet en zij hebben ook, omdat het verdienstelijke ambtenaren waren, op die personen gestemd. Nu komt men eigenüjk te staan voor de consequenties, die de sociaal-democraten zeer bedenkelijk vonden en waarom zij ook oorspronkelijk tegen het voorstel hebben gestemd. Men krijgt nu een adjunct-directeur met een salaris van 6.500.7.500.een administrateur met een salaris van 5.000.6.000.daartoe is door den Eaad besloten en daarover spreekt spreker nu niet, maar nu gaat het Ooilege op advies van Commissarissen der Licht fabrieken feitelijk verder dan uit het Eaadsbesluit voort vloeit. De hoofdingenieur had een salaris van 6.000. 7.000.en was reeds gekomen op zijn maximum; natuur lijk verzet spreker zich er niet tegen, dat hij dat maximum ook behoudt, nu hij adjunct-directeur is geworden. Burgemeester en Wethouders doen dit voorstel, terwijl den betrokken ambtenaren reeds een salarisverhooging in den vorm van een promotie is toegekend. Spreker is er over ontstemd, dat personen uit de kringen van hen, die voortdurend zeggen: ,,Er moet bezuinigd worden!" en „Het levenspeil moet worden verlaagd!", zonder dat de verordening hen er toe dwingt, aan de toe kenning van een buitengewone bevordering in geld mede werken, terwijl de twee inderdaad zeer verdiensteüjke ambtenaren reeds een zeer hoog salaris ontvangen. Het gaat niet aan, dit te doen, terwijl men tegelijkertijd beslag legt op een onmisbaar deel van het inkomen van anderen, wier salaris ternauwernood voldoende is voor de voorziening in de noodzakelijke levensbehoeften. Spreker zou zelfs bezwaar willen maken tegen de hooge bezoldiging van de twee in het voorstel genoemde ambtenaren, maar begrijpt, dat deze bezoldiging voortvloeit uit kapita listische inzichten en kapitalistische verhoudingen, waarbij hij zich moet neerleggen. Het is echter iets anders, indien men verder gaat en de gemeente in dezen tijd van salarisverlaging onverplicht ver hoogingen toekent, hetgeen ook moreel niet gerechtvaardigd is. De sociaal-democratische fractie kan zich dan ook niet met het voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigen. Bij de verdediging van het voorstel zal men wel de aandacht vestigen op de buitengewone aansprakelijkheid en verant woordelijkheid van de twee hierbij betrokken ambtenaren, maar als de arbeiders ten gevolge van de rationalisatie steeds zwaarder werk moeten verrichten, denkt men er niet aan, hun loon te verhoogen; men veronderstelt, dat de arbeiders hun plicht zullen vervullen, hetgeen zij ook doen. Men kan in dit geval de twee ambtenaren eeren en respec teeren, maar thans is het niet de tijd om hun een hooger salaris toe te kennen dan hun reeds volgens de verordening toekomt. De heer Wilbrink meent, dat de heer van Eek de zaak ver keerd opvat. Men kan het met den heer van Eek eens zijn wat betreft een algemeene verlaging van de hoogere salarissen en toch zijn stem aan dit voorstel van Burgemeester en Wet houders geven. De Eaad heeft den heer Stokhuijzen tot adjunct-directeur en den heer Wiggers tot administrateur der Lichtfabrieken bevorderd op grond van de door hen bewezen en nog te be wijzen diensten. Hun arbeid en verantwoordelijkheid in ver gelijking met die van andere hoofden van gemeentebedrijven en -diensten, eischten deze bevordering en een herziening van hun salarissen. Het zou zeer onbillijk zijn, indien de Eaad thans niet den heer Stokhuijzen de twee periodieke verhoogingen van wedde bij vervroeging zou toekennen, want in dezelfde zitting, waar in de Eaad besloot hem tot adjunct-directeur te bevorderen, is ook besloten den toen in functie zijnden adjunct-directeur, den heer Fehmers, een salarisverhooging van 500.toe te kennen. Men heeft daarbij zeer duidelijk uitgesproken, dat het de bedoeling was niet alleen den heer Stokhuijzen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 8