MAANDAG 15
OCTOBER 1934.
419
Reorganisatie van de Brandweer.
(Splinter e.a.)
niet gemakkelijk zou zijn, indien het materieel niet geconcen
treerd was.
Den heer Coster antwoordt spreker, dat hieraan verder
geen toelagen verbonden zijn; dat is niet de bedoeling, althans
op het oogenblik.
Spreker hoopt, dat de Eaad het voorstel van het College
zal aannemen.
De heer Wilbrink is ten deele door het antwoord van den
Wethouder bevredigd, maar is er nog niet geheel zeker van
dat de Eaad er straks nog weer over te oordeelen krijgt.
Eerst zegt de Wethouder, dat hij straks nog bij den Eaad
zal moeten komen om geld aan te vragen voor uitbreiding
van materieel en personeel, maar later zegt hij, dat het College
de brandwachts in andere gemeentediensten zal zien onder
te brengen en dat men zal moeten afwachten of dat zal gaan.
Dit zal zeer moeiüjk zijn, omdat brandwachts niet bepaaldelijk
voor een of anderen gemeentedienst geschoold zijn. Het
best zouden deze menschen passen bij den Havendienst,
maar daar heeft men geen personeel noodig; andere diensten
beperken zooveel mogelijk hun personeel. Men kan er ook
geen straatmakers van maken.
De heer Eikerbout: Straatslijpers.
De heer Wilbrink gaat op deze interruptie niet in, want
dat zou een beleediging zijn voor de ambtenaren.
De Voorzitter heeft deze interruptie niet gehoord, anders
zou hij daarop aanmerking hebben gemaakt. Straatslijpers
heeft de gemeente gelukkig nog niet in dienst.
De heer Wilbrink zegt, dat de Commissaris heel gaarne
met nieuw en eigen personeel die politie-brandweer wil
opzetten en dat het al groote moeite gekost heeft hem te
bewegen enkele brandwachts over te nemen, maar voor de
Eaadsleden rijst dan toch de vraag, wat men nu moet doen
met de menschen, die reeds in gemeentedienst zijn. Die
factor weegt bij den Commissaris niet zoo zwaar; die rekent
alleen met de belangen van zijn dienst, waarvoor hij met
geheel zelfstandig en eigen gekozen personeel gemakkelijker
de verantwoording kan dragen. In den tegenwoordigen tijd
is het echter moeilijk dat vaste personeel weer elders onder
te brengen en past het de gemeente niet meer wachtgeld
uit te keeren, dan strikt noodzakelijk is; dat moet zooveel
mogelijk beperkt en daarom moet men den ambtenaren
vragen, ook bij de organisatie en reorganisatie van hun
diensten van het personeel, dat er eenmaal is, gebruik te
maken.
Indien de Eaad nu straks nog te beslissen krijgt over het
aantal af te voeren menschen, dan wil spreker volgaarne zijn
stem aan dit voorstel geven, maar als straks bij de reorgani
satie die personen alreeds afgevoerd zouden zijn, omdat de
Eaad reeds met dit voorstel er in zou hebben toegestemd,
dat tenhoogste 4 personen in dienst zouden blijven, dan zou
spreker toch zijn bezwaren moeten blijven handhaven.
Spreker hoopt daarom, dat de Wethouder namens het College
zal toezeggen, dat bij de reorganisatie de Eaad dan ook
tegelijk zal kunnen beslissen over de afvloeiing van het
personeel.
Het College kan dan misschien ook gegevens verschaffen
omtrent de regeling van hun positie.
Spreker zou gaarne deze pertinente toezegging van Burge
meester en Wethouders willen ontvangen.
De heer Coster zegt, dat Burgemeester en Wethouders in
de Stukken hebben medegedeeld, dat een auto met blusch-
materiaal beschikbaar gesteld zal worden voor den Rijns-
burgerweg in verband met de omstandigheid, dat de spoorweg
overgang dikwijls gesloten is. Welke plannen heeft het College
ten aanzien van het Morschkwartier en het Haagwegkwartier
De heer Splinter merkt op, dat het in het geheel niet in
de Stukken staat en de zaak thans ook niet aan de orde is.
In het Ingekomen Stuk vraagt het College den Eaad alleen
in principe te besluiten tot de inrichting van een politie-
brandweer en machtiging te verleenen tot de aanstelling
van een Inspecteur van Politie le klasse. Alles, wat tot nu
toe gezegd is, is een vooruitloopen op de zaak, die later aan
de orde komt.
De heer Eikerbout heeft met zijn interruptie „straatslijpers"
niet te kennen willen geven, dat de ambtenaren in dienst
van de gemeente straatslijpers zouden zijn; menschen, die
werken, zijn geen straatsüjpers. De heer Wilbrink schijnt
deze interruptie niet te kunnen verstaan. Men zegt vaak van
werkloozen, dat zij straatslijpen en toen de heer Wilbrink
Reorganisatie van de Brandweer.
(Eikerbout e.a.)
sprak, bedoelde spreker op te merken: „wij kunnen er werk
loozen van maken."
De Voorzitter wenscht een enkel woord toe te voegen aan
het betoog van den Wethouder, die op een keurige wijze
deze zaak heeft voorbereid en verdedigd.
Het doet spreker genoegen, dat de Eaad het beginsel
eenstemmig aanvaardt. De politie zal een groote verant
woordelijkheid dragen, want zij zal hebben te zorgen, dat
de bestrijding van brand op zeker niet minder goede wijze
geschiedt als ze tot nu toe heeft plaats gehad. Voor de or
ganisatie van de politie-brandweer zal de politie zich veel
moeite hebben te getroosten.
Aan het lot van de tegenwoordige brandwachts mag men
het lot van het principe-besluit niet vastkoppelen. Spreker
is niet voornemens te bevorderen, dat de brandwachts in
een minder gunstige positie zullen komen, maar heeft op
gemerkt, dat verschillende sprekers deze zaak in principe
van zeer groot belang achten, terwijl spreker haar in principe
van ondergeschikt belang acht.
Indien het principe, dat de politie met de brandweer
wordt belast, goed is, dient het te geschieden, ook al zouden
dientengevolge de acht brandwachts op wachtgeld gesteld
moeten worden.
Het College zal echter zijn best doen om deze menschen
niet het slachtoffer van de reorganisatie te laten worden.
Intusschen kunnen de brandwachts voortreffelijk zijn voor
het werk, dat van hen tot nu toe verlangd wordt, terwijl
zij niet de geschikte personen zijn in de organisatie, welke
voor de poÜtie moet worden opgezet.
Wanneer in het reorganisatieplan gesproken wordt van
een „vaste kern" kan men er bij de politie onder verstaan
den Inspecteur van Politie, die de functie krijgt, welke tot
nu toe de Commandant van de Brandweer heeft, en vier
anderen, die den rang van hoofdagent zullen hebben en belast
zullen zijn voor een groot gedeelte het staat nog niet
vast, dat dit voor alle vier geldt met de opleiding van het
politiepersoneel, zoodat zij in staat moeten zijn het personeel
behoorlijk te disciplineeren, terwijl zij in geval van brand
bekleed moeten zijn met zeker gezag over de agenten van
politie, die onder hen werkzaam worden gesteld. Het is voor
verschillende brandwachts in het geheel geen schande, in
dien zij aan de eischen, welke men den hoofdagenten moet
stellen, niet kunnen voldoen. Het is voor den Commissaris
van Poütie, die de verantwoordelijkheid voor de leiding in
geval van brand draagt, een zeer belangrijk punt.
De Commissaris heeft zich bereid verklaard vier brand
wachts bij de poütie onder te brengen en hun behoorüjk
werk te geven, waarvoor zij berekend zijn. Men kan niet van
den Commissaris verlangen, dat hij hen allen zal aanstellen
tot gewoon agent van poütie, in den dienst zal laten rou-
leeren en werk zal laten doen, waarvoor zij niet opgeleid
zijn. an de agenten van poütie wordt tegenwoordig gevergd,
dat zij examen hebben gedaan, een proces-verbaal kunnen
opmaken en wetten en verordeningen kunnen lezen.
Het Coüege zal de brandwachts zooveel mogelijk helpen,
maar kan niet toezeggen, dat het alle brandwachts bij de
poütie zal plaatsen. Dezen eisch mag men ook niet in dit
geval aan het College stellen.
De heer Schoneveld onderschrijft geheel het betoog van
den heer Wilbrink. Uit de rapporten, welke voor de Eaads
leden ter visie hebben gelegen, büjkt, dat men in Leiden bij
de bestaande brandweer zeer veel te kort komt en voor on
geveer 20.000.a 25.000.aan nieuw materiaal zal noodig
hebben. Na de aanschaffing daarvan zal er voor de overblij
vende vier brandwachts voldoende werk gevonden kunnen
worden bij het onderhoud van het materiaal. Ook de ge
bouwen zullen door deze brandwachts onderhouden kunnen
worden. Met eenigen goeden wil kan men dus voor deze per
sonen wel een taak vinden.
De heer Splinter gelooft, dat men een dure politie-brandweer
zou krijgen, indien de acht brandwachts zouden aangesteld
worden voor het onderhoud van het materieel.
De heer Schoneveld sprak niet van acht, maar van vier
brandwachts.
De heer Groeneveld erkent, dat indien men de brandwachts
bij de poütie onderbrengt, zij eigenüjk geen agenten van
poütie zullen zijn, omdat zij daarvoor niet zijn opgeleid. Een
dergeüjk bezwaar kan men echter ook aanvoeren tegen den
Inspecteur van Poütie, die aan den top van deze afdeeling
zal komen te staan en een zeer bekwame deskundige op het
gebied van de brandweer zal moeten zijn. Als nu voor dien