MAANDAG 15 OCTOBER 1934.
417
Handelingen en de Ingekomen Stukken.
(Voorzitter e.a.)
rol, toch zal die prijs, wanneer 200 exemplaren gevraagd
worden, herzien moeten worden, al zal het niet zoo veel
schelen.
Anderzijds moet de firma Groen en Zoon volgens artikel
10 van het contract, van elk afgedrukt blad wanneer zulks
verlangd wordt, meerdere exemplaren leveren. De firma
Groen heeft zich dus bij voorbaat bereid verklaard meerdere
exemplaren te leveren. Spreker weet niet of daarvoor extra
betaald wordt, maar dit zal met de firma Groen, waarmede
de relatie zeer gemakkelijk en aangenaam is, gemakkelijk
en zonder veel kosten voor de gemeente in orde gemaakt
kunnen worden. Daarop moet men de behandeling van dit
voorstel niet laten stranden; spreker is overtuigd, dat dat
geen moeilijkheden kan opleveren. Desnoods kan de gemeente
35 exemplaren koopen a ƒ2.dan weet men vooraf, dat
men er met 70.af is. Spreker geeft in overweging dit
voorstel bij de begrooting voor 1935 aan de orde te stellen.
De heer Groeneveld trekt zijn voorstel in op grond van de
formeele bezwaren, welke de Voorzitter daartegen heeft aan
gevoerd.
Aangezien het voorstel van den heer Groeneveld is inge
trokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging
meer uit.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een nieuw
voorstel van den heer Groeneveld, luidende:
„De Raad verzoekt met de firma Groen te onderhandelen,
teneinde de oplaag van het verslag te verhoogen tot 200
exemplaren."
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Wilbrink vraagt, of zijn opvatting juist is, dat de
aanneming of verwerping van hetvoorstel van den heer
Groeneveld niet impliceert de verwerping of aanneming van
het contract.
De Voorzitter beantwoordt deze vraag bevestigend. Bij
aanneming van het voorstel-Groeneveld zullen Burgemeester
en Wethouders met de firma Groen en Zoon onderhandelen.
Het resultaat van deze onderhandelingen zal den Raadsleden
worden medegedeeld.
De heer Bergers vraagt, of de heer Groeneveld bedoelt
„ingebonden exemplaren".
De Voorzitter zegt, dat dit niet de bedoeling kan zijn,
aangezien de kosten van het inbinden toch voor rekening
van de gemeente komen.
Het voorstel van den heer Groeneveld wordt aangenomen
met 17 tegen 15 stemmen.
Vóór stemmen: de lieeren van Stralen, Groeneveld, van
Weizen, mevrouw Braggaarde Does, de heeren van Eek,
Vallentgoed, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Vos,
Kooistra, Coster, van Eecke, Koole, Tobé, Kuipers, Wilbrink,
van Tol en Bergers.
Tegen stemmen: de heeren Manders, Splinter, Goslinga,
van der Reijden, Wilmer, Romijn, van Es, van Rosmalen,
de Reede, Bosman, Eikerbout, Schoneveld, Meijnen, Beeken
kamp en Lombert.
De heer Beekenkamp heeft nog geen bevredigend antwoord
gekregen op zijn vraag, of het College bereid is, in den ver
volge een openbare aanbesteding te doen plaats hebben. De
oorzitter heeft thans ongeveer dezelfde argumenten aan
gevoerd als in de vergadering van 2 November 1931. Het
eenige nieuwe was het argument van de betrouwbaarheid.
Spreker maakt zich evenwel sterk, dat er in Leiden meer
firma's zijn, die over zoo betrouwbare drukkers beschikken,
dat zij tegen ongewenschte en ontijdige publicatie van den
inhoud der stukken van de gemeente kunnen waken.
Men staat thans op dezelfde wijze tegenover elkaar als in
het jaar 1931, weshalve spreker hoofdelijke stemming over het
voorstel van Burgemeester en Wethouders verlangt.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ten
slotte aangenomen met 26 tegen 6 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Manders, van Stralen, Splinter,
Goslinga, Groeneveld, van der Reijden, Romijn, van Ros-
Handelingen en de Ingekomen Stukken; e.a.
(Groeneveld e.a.)
malen, de Reede, van Weizen, Bosman, mevrouw Braggaar
de Does, de heeren van Eek, Vallentgoed, mevrouw de
Cler—de Bruijn, de heeren Vos, Kooistra, Coster, van Eecke,
Koole, Tobé, Kuipers, Wilbrink, Schoneveld, van Tol en
Meijnen.
Tegen stemmen: de heeren Wilmer, van Es, Eikerbout,
Bergers, Beekenkamp en Lombert.
IX. Voorstel in zake reorganisatie van de Brandweer.
(Zie Ing. St. No. 213.)
Den heer Groeneveld is de bedoeling van het College met dit
voorstel niet zeer duidelijk, hoewel hij zich in het algemeen
wel kan vereenigen met het principe van de onderbrenging
van de brandweer bij de politie. Is het nu de bedoeling een
Inspecteur te benoemen, om dit voor te bereiden, zoodat de
Raad later een reorganisatieplan ter goedkeuring zal krijgen,
dan wel zal de Raad, na aanneming van dit voorstel, met deze
zaak niets meer van doen hebben, doordat de uitvoering van
het raadsbesluit verder aan het College zal worden opgedragen
en bij den Raad tenhoogste nog de noodige gelden aangevraagd
zullen worden? Tegen het laatste standpunt zou spreker toch
wel bezwaren hebben.
In zijn in de Leeskamer ter inzage gelegd rapport zegt de
Commissaris van Politie, dat naar zijn meening het personeel
van de bestaande brandweer niet in de nieuwe organisatie
kan worden opgenomen en dan maar op wachtgeld moet
worden gesteld of ondergebracht bij andere gemeentebedrijven
en -diensten. Spreker heeft daartegen wel ernstige bezwaren,
vooral wegens de lichtvaardige gronden, waarop de Commis
saris daartoe komter staat, dat hij eigenlijk in het geheel
niet op de hoogte is met de bekwaamheden van dit personeel,
maar dat hij van terzijde heeft vernomen, dat het wel onge
schikt zal zijn. Een Commissaris van Politie mag toch aller
minst op dergelijke lichtvaardige gronden zijn oordeel vellen.
Bij een nieuwe brandweerorganisatie zal het personeel, dat
men eenmaal heeft, daarin ook opgenomen moeten worden.
De 8 brandwachts hebben totnutoe hun taak verdienstelijk
verricht; ernstige klachten heeft spreker nooit vernomen;
over het algemeen kan men tevreden over hen zijn. Ook uit
hoofde van hun vroegere beroepen zijn deze personen be
kwame brandweerlieden; volgens den Commissaris zijn zij
echter ongeschikt voor de nieuwe organisatie en moeten zij
vervangen worden door anderen, die wel geschikt zijn.
Het is een zeer zonderlinge manier van doen. Bij de reor
ganisatie kan men het geschoolde brandweerpersoneel, dat
men reeds heeft, toch niet onderbrengen bij de Lichtfabrieken
of bij Gemeentewerken, om werkzaamheden te verrichten,
waarin het niet geschoold is. Hopelijk zal men dien weg dan
ook niet opgaan.
Spreker is er niet tegen, dat men personen, die in den ge
meentedienst totaal overbodig zijn, op wachtgeld stelt, maar
heeft er wel bezwaar tegen, dat men dit doet met hen, die
bruikbaar en vakbekwaam zijn, want in dat geval is er geen
sprake van bezuiniging.
Spreker wenscht, dat de tegenwoordige brandwachts in
de nieuwe organisatie worden opgenomen.
De heer Schoneveld kan zich in het algemeen vereenigen
met de gedachten, die in het Ingekomen Stuk zijn uitge
sproken, maar heeft zich afgevraagd, of in de nieuwe organi
satie zooveel agenten van politie op het bureau aanwezig
zullen zijn, dat men bij het uitbreken van een brand over
een voldoend aantal beschikken kan.
Afgaande op hetgeen de Commissaris van Politie heeft
gezegd, komt men tot de conclusie, dat de tegenwoordige
acht brandwachts niet in de nieuwe organisatie worden
opgenomen. Het is spreker echter gebleken, dat dit met
eenige hunner wel het geval zal zijn. Wat zal er gebeuren
met de overigen? Op grond van de rapporten, die voor de
Raadsleden ter visie hebben gelegen, is spreker van oordeel,
dat bij de gereorganiseerde brandweer nog altijd wel werk
voor deze vier brandwachts zal te vinden zijn, b.v. bij het
onderhoud van het materiaal.
Spreker verzoekt den betrokken Wethouder dan ook zeer
ernstig, alles in het werk te stellen om de thans in dienst
zijnde brandwachts bij de gereorganiseerde brandweer te
kunnen plaatsen.
De heer Coster gevoelt zeker voor het principe van over
brenging van de brandweer naar de politie; spreker geeft
in overweging het personeel van de tegenwoordige brandweer
zoo mogelijk bij de politiebrandweer in te lijven.
Zal a»an den Commissaris van Politie voor het waarnemen