MAANDAG 15 OCTOBER 1934. 423 Toekenning periodieke verhooging van wedde bij vervroeging (van Eek e.a.) aan Ir. F. Stokbuijzen en VV. Wiggers; e.a. voort, dat ge destijds een verkeerd besluit hebt genomen". In elk geval is de Raad thans vrij bij het nemen van een beslissing. Spreker komt op tegen de bewering, dat de sociaal-demo craten den arbeid en de verantwoordelijkheid van de betrok ken ambtenaren niet waardeeren. Er zijn echter vele anderen, die veel minder geld ontvangen, wier arbeid de sociaal-demo craten ook waardeeren, wier verantwoordelijkheid vaak eveneens groot is en van wie dikwijls het leven van velen afhangt; denkt men aan loonsverhooging, indien door de rationalisatie, welke voor de gemeente voordeelen oplevert, het werk voor deze arbeiders wordt verzwaard? Gaat het aan, dat de Wethouder voorstelt, den betrokken ambtenaren bij vervroeging periodieke verhooging van wedde toe te kennen, terwijl hij weet, dat het College bij de behandeling van de be grooting zal voorstellen de toekenning der periodieke ver hoogingen in het algemeen te vertragen? Spreker staat anders tegenover iemand, die een sober traktement heeft dan tegenover hem, die voor zijn werk be hoorlijk bezoldigd wordt. Hij zal dan ook, zich ten volle van zijn verantwoordelijkheid bewust zijnde, tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. Over het voorstel van Burgemeester en Wethouders staken de stemmen, aangezien 16 leden zich daarvoor en 16 leden zich daartegen verklaren. Vóór stemmen: de heeren Manders, Splinter, Goslinga, van der Reijden, Wilmer, Romijn, van Es, van Rosmalen, de Reede, Bosman, Coster, van Eecke, Eikerbout, Wilbrink, Meijnen en Beekenkamp. Tegen stemmen: de heeren van Stralen, Groeneveld, van Weizen, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Verweij, van Eek, Yallentgoed, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Vos, Kooistra, Koole, Tobé, Kuipers, Schoneveld, van Tol en Lombert. Het nemen van een besluit omtrent dit voorstel wordt mitsdien aangehouden tot een volgende vergadering. (De heer Bergers was tijdens de stemming niet aanwezig.) XI. Voorstel in zake het rooien van boomen en het ver vreemden van te rooien of gerooide hoornen. (Zie ing. St. No. 225.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XII. Voorstel in zake de vaststelling van de namen van nieuwe straten. (Zie Ing. St. No. 226.) De heer Wilbrink verklaart zich tegen dit voorstel. Spreker zou er niet tegen zijn, de bevoegdheid tot het bepalen van de namen van nieuwe straten aan deze Commissie te dele- geeren, als het beslissingsrecht maar bij den Raad blijft. Het is toch wel eens voorgekomen, dat door Raadsleden zeer gegronde aanmerkingen op namen van nieuwe straten ge maakt werden en dat die namen veranderd werden. Spreker acht het niet juist dat, waar het hier toch niet altijd haast zal hebben, de Raad daarover niet zou kunnen beslissen; dit zou volgens spreker niet veel omslag meebrengen. In de meeste gevallen worden dergelijke voorstellen ook door den Raad goedgekeurd, maar spreker ziet niet de noodzakelijk heid om deze bevoegdheid uit handen van den Raad te geven. De heer Groeneveld zal met dit voorstel meegaan, hoewel hij enkele bezwaren heeft. De straatnaambordjes worden echter in Leiden buiten gewoon hoog geplaatst, zoo hoog dat ze des avonds niet te lezen zijn. Spreker ziet niet in waarom ze altijd 3 a 4 M. van den grond af moeten zijn en dringt er op aan ze in het vervolg niet veel hooger te plaatsen dan 2 M. De Voorzitter zal die laatste opmerking gaarne overbrengen aan den Directeur der Gemeentewerken, om te zien of er wat aan te doen is en of er reden is die bordjes lager te plaatsen. Het College acht deze zaak niet van zeer groot gewicht; het heeft dit voorstel gedaan om den Raad noodeloos werk te besparenhet College meent, dat, waar een besluit als dit principieel vastlegt hoe de benaming van de verschillende straten zal zijn, de ten uitvoerlegging daarvan misschien eenvoudiger ware te stellen in handen van het College. Nu Straatnamen; e.a. (A oorzitter e.a.) meent men, dat de zeggenschap van den Raad benadeeld en in gekrompen zou worden doordat niet bij iedere naamgeving daarover in den Raad gesproken kan worden. Het College acht het echter niet noodig, dat de Raad daarover spreekt, want de Commissie van Fabricage zal in elk geval door het College gehoord worden. Het gaat dan echter niet meer over de soort namen, die men wil geven; die liggen voor de ver schillende wijken vast in dit besluit; het gaat alleen over de keuze van de namen in de reeds aangegeven groepen. Is de gemeenteraad de plaats, waar men over die zaken spreken moet? Spreker acht zelfs het College daarvoor niet de juiste plaats. Het College zal zich echter laten leiden door het advies, dat het van de deskundigen op dit gebied ontvangt. Indien het gaat over de namen van Leidsche juristen, zal het b.v. advies vragen aan een professor van de juridische faculteit. Indien de Raad meent, dat de keuze van de personen, naar wie de straten genoemd zullen worden, van groot ge wicht is, zal het College er geen groot bezwaar tegen maken om den Raad daarin te kennen, hetgeen spreker evenwel overbodig acht. De heer Wilbrink herinnert er aan, dat men weieens terecht bedenkingen tegen een bepaalde keuze heeft geuit, omdat men van meening was, dat de persoon, naar wien een straat zou worden genoemd, in de geschiedenis niet van zooveel beteekenis was, dat zijn naam1 verdiende vereeuwigd te worden. Zoo iets zou zich kunnen herhalen, omdat een enkelen keer iets kan ontgaan aan de aandacht van de twee deskundigen, van wie men overigens op grond van hun veel zijdige kennis wel zeer veel kan verwachten. Men kan zich aan dit gevaar onttrekken door den Raad hierin te kennen, waartegen practisch geen bezwaar bestaat, tenzij men er van overtuigd is, dat op deze wijze geen fouten gemaakt kunnen worden. De Voorzitter is er niet van overtuigd, dat het College en zijn adviseurs geen fouten zullen maken, maar is er ook niet van overtuigd, dat de Raad geen fouten zal maken. De heer Wilbrink zegt, dat men zelf zeer veel fouten kan maken en toch een juiste critiek kan hebben op de houding van een ander. De Voorzitter: Te veel koks bederven de brij Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 29 tegen 4 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Manders, van Stralen, Splinter, Goslinga, Groeneveld, van der Reijden, Wilmer, Romijn, van Es, van Rosmalen, de Reede, van Welzen, mevrouw Brag gaarde Does, de heeren Verweij, van Eek, Vallentgoed, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Vos, Kooistra, Coster, van Eecke, Koole, Tobé, Kuipers, Eikerbout, van Tol, Bergers, Meijnen en Beekenkamp. Tegen stemmen: de heeren Bosman, Wilbrink, Schoneveld en Lombert. XIII. Voorstel tot wijziging van de verordening op de Vee markt. (Zie Ing. St. No. 214.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Het Eenig Artikel en daarmede de verordening in haar geheel wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XIV. Praeadvies op bet verzoek van eenige taxi-onderne mingen om wijziging van bet z.g. „snorverbod." (Zie Ing. St. No. 216.) De heer Wilmer zal zich met het voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigen, omdat het z. i. niet gewenscht is, spoedig op een Raadsbesluit terug te komen, maar is met adressanten van oordeel, dat in de practijk is gebleken, dat het Raadsbesluit ongewenschte consequenties heeft, die ook niet vereischt zijn in het belang van de gemeente. Een van die consequenties is de volgende. De Raad bedoelde in hoofd zaak het z.g. snorren te verhinderen, het heen en weer rijden door een straat en het aanroepen van de menschen. Op dat •snorren had de Raad voornamelijk het oog, maar, nu deze verordening is aanvaard, blijkt ook dat het verboden is, op

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 11