422
MAANDAG 15 OCTOBER 1934.
Toekenning periodieke vcrhooging van wedde bij vervroeging
(Vervveij e.a.') aan Ir. F. Stokhuijzen en W. VViggers.
In de vergadering van 18 Juni j.l. heeft de heer van Eek
gezegd, dat voor een bedrag van 2.000.— aan verhoogingen
zou worden toegekend en spreker heeft hem er herhaaldelijk
op moeten attent maken, dat dit bedrag niet juist was.
Zoozeer was de heer van Eek echter toen van meening, dat
de verhoogingen dadelijk zouden worden toegekend. De heer
Wiggers zou evenwel salarisverhoogingen in het verschiet
gekregen hebben.
Op 2 Juli j.l. was het wel technisch mogelijk in de ver
ordening de bepaling op te nemen, dat het salaris van den
heer Fehmers met 500.werd verhoogd; in deze gevallen
moet de Raad opnieuw een beslissing nemen. Zoolang de
algemeene salarisverordening bestaat, heeft de Raad zich
evenwel nooit verzet tegen het bij vervroeging toekennen
van een periodieke verhooging van wedde.
Volgens den lieer van Eek is het niet moreel gerecht
vaardigd, overeenkomstig dit voorstel van Burgemeester en
Wethouders te handelen. Spreker acht het evenwel niet
gerechtvaardigd, iemand meer werk te laten verrichten en
een grootere verantwoordelijkheid te laten dragen, zonder
diens salaris te verhoogen, ook al behoort hij tot de hoogere
ambtenaren.
Hoeveel soorten moraal heeft men bij de S.D.A.P.? Spreker
heeft gelezen, dat de leider van de sociaal-democratische
fractie van den gemeenteraad van Groningen heeft voor
gesteld het salaris van den Directeur van Gemeentewerken
met 1.000.te verhoogen, omdat hem de leiding van het
radio-distributiebedrijf was opgedragen. In Leiden volstaan
Burgemeester en Wethouders met het voorstellen van een
verhooging van 500.
Bij de stemming op 18 Juni j.l. heeft niet de sociaal
democratische fractie in haar geheel zich tegenover de
andere leden van den Raad geplaatst, want twee sociaal
democraten hebben hun stem toen aan het voorstel van
Burgemeester en Wethouders gegeven.
De heer Tobé wenscht geen verhoogingen toe te kennen,
zoolang sprake is van salarisverlaging. Deze verlaging wordt
echter even goed en door het progressief korten zelfs in nog
sterkere mate op de salarissen van de hoogere ambtenaren
toegepast. De heer Tobé moet dus niet zeggen, dat uitsluitend
aan lagere ambtenaren korting wordt opgelegd. Het gaat
alle perken te buiten iets te zeggen wat niet waar is.
De heer Schoneveld, die destijds aan het Raadsbesluit
van 2 Juli j.l. niet heeft medegewerkt, staat er wat vrijer
tegenover, maar kan toch geen zwaarder argument aan
voeren dan dat hij het niet bilüjk acht. Die meening is destijds
aan alle kanten bezien en bestreden; de Raad zag destijds
het billijke van het voorstel van het College in met het oog
op de algeheele reorganisatie daar. Men moet tegenover
iedereen in gemeentedienst rechtvaardig zijn, zoowel tegen
over lagere als tegen hoogere ambtenaren en die recht
vaardigheid moet niet ophouden bij een zekere loongrens;
dat is niet recht en niet billijk en dat kan spreker tegenover
zijn geweten niet verantwoorden.
Volgens den heer van Weizen moet men niet voortgaan
op een verkeerd besluit. Dan moet dat besluit eerst maar
ingetrokken worden; dat is dan pas consequent. Dan moet
ook de verhooging van ir. Fehmers ingetrokken worden;
dan staat men weer blanco, maar het gaat niet aan om het
gedeeltelijk uit te voeren en gedeeltelijk voor de sloot te
blijven staan, en er niet over te willen.
De heer Vervveij ontkent, dat dit voorstel een noodzakelijke
consequentie is van het op 2 Juli j.l. aangenomen voorstel;
dan had dit voorstel hier niet meer in den Raad behoeven
te komen.
De heer Goslinga: Ja, formeel.
De heer Vervveij ontkent dit. In de vergadering van 2 Juli
is aangenomen, dat mettertijd het salaris van den heer
Wiggers zou verhoogd worden tot 6.000.en dat van
ir. Stokhuyzen tot 7.500.zonder meer. Nu hadden zij
te wachten, totdat mettertijd de tijd is aangebroken, dat
zij dat salaris zouden ontvangen, maar het feit, dat volgens
het College die tijd te lang duurde, is aanleiding, dit hier te
brengen. Dit voorstel is dus niet een logische consequentie
van het besluit van 2 Juli; integendeel, het is hier om duidelijk
te doen uitkomen, dat deze ambtenaren op grond van hun
bekwaamheden recht hebben op dien titel, maar dat men
hun bovendien nog extra de daarop volgende periodieke
verhooging wil geven.
Verder is hier de suggestie gewekt, alsof het feit, dat de
heer Koole en spreker destijds voor die verordening hebben
gestemd, beteekende dat er onder de sociaal-democraten een
geweldig verschil van meening is ten aanzien van het door
Toekenning periodieke verhooging van wedde bij vervroeging
(Goslinga e.a.) aan Ir. F. Stokhuijzen en W. Wiggers.
den heer van Eek verdedigde beginsel. Spreker ontkent dat;
die verschillen zijn niet zoo groot, maar spreker kan begrijpen,
dat men gaarne van de gelegenheid gebruik maakt om die
als buitengewoon groot voor te stellen. Spreker kan zich
indenken, dat er uit zuiver politieke overwegingen iets in
zit om dit alsnog te lanceeren. Inzake de nieuwe bedrijfs-
verordeningen bestaat niet het geringste verschil van meening
tusschen den heer van Eek en spreker; beiden zijn vóór
die reorganisatie; alleen de heer van Eek heeft niet aan
vaard de financieele consequenties, die vastzitten aan de
benoeming van ir. Stokhuyzen tot adjunct-directeur en van
den heer Wiggers tot administrateur, terwijl spreker dat wel
meende te moeten doen. Dat is het geheele verschil tusschen
den heer van Eek en spreker; zij staan echter niet voor een
geweldige, onoverbrugbare klove wat het beginsel betreft,
als zouden in dezen slechten tijd de hoogere ambtenaren
moeten worden bevoordeeld boven de lagere. Spreker komt
er tenslotte tegen op, dat men de zaak hier zoo wil stellen,
alsof men gebonden is aan het Raadsbesluit van 2 Juli.
De heer Wilmer zegt, dat volgens den heer Verweij hier de
voorstelling wordt gewekt, alsof er een groot verschil is
tusschen meerderheid en minderheid van zijn fractie. Spreker
heeft dien indruk in het geheel niet trachten te wekken; hij
vindt het verschil tusschen meerderheid en minderheid in
het geheel niet groot en ook in het geheel niet principieel,
maar daaruit volgt met onontkoombare logica, dat ook het
verschil tusschen de sociaal-democraten en de rechterzijde
in deze zaak niet groot is, want het verschil tusschen meer
derheid en minderheid der sociaal-democraten was in de ver
gadering van 2 Juli precies hetzelfde als dat tusschen de meer
derheid van de sociaal-democraten en den Raad. Spreker
meent ook, dat een logische consequentie van de wijziging
van de bedrijfsverordeningen is een promotie voor de ambte
naren in dit opzicht was er niet het minste verschil tusschen
de heeren Yerweij en Koole en spreker. Nu gaat het over een
verschil, dat ook niet zoo groot is; de vraag is alleen maar
op het oogenblik: moet uit het raadsbesluit van 2 Juli volgen
of de consequentie getrokken, dat die verhooging direct moet
ingaan dan wel nog 3 of 2 jaar moet wachten, terwijl zij voor
één ambtenaar reeds ingegaan is. Spreker heeft alleen maar
willen zeggen, dat de heer van Eek zijn speech niet daarop
moest bouwen, alsof er tusschen hem en de rest van den
Raad zoo'n groot principieel verschil is. Dat bestaat er niet,
evenmin als tusschen meerderheid en minderheid der sociaal
democraten op 2 Juli.
De heer van Eek ziet deze zaak veel ernstiger dan de heer
Wilbrink. Deze zeide, dat spreker er voorstander van was de
hooge salarissen in dezen tijd te verlagen en dat men het
daarmede eens kan zijn. Spreker heeft dat in zijn ooren ge
knoopt. Spreker gelooft dat, waar men bezig is, gedeeltelijk
ook uit noodzaak, de salarissen van hen, die niet voldoende
inkomen hebben, omlaag te jagen, de tijd allang aangebroken
is om te zien of men er van boven niet wat kan afkappen.
Dit noopt spreker om zich met kracht tegen dit voorstel te
verzetten. Terwijl men dus in dezen tijd moet overwegen, of
men de salarissen van de hoogere ambtenaren moet verlagen,
kent men terzelfder tijd dezen ambtenaren een verhooging
toe; dat is volkomen met elkaar in strijd.
De heer Goslinga zegt, dat men het zoo toch niet mag
noemen; zij doen hun werk er voor; zij hebben het radio
distributie-bedrijf.
De heer van Eek vraagt of zij zonder deze verhooging niet
behoorlijk betaald worden.
Is een salaris van 7.000.geen behoorlijke bezoldiging?
De Wethouder overdrijft! De gemeente zal op deze wijze een
onverplichte uitgave voor haar rekening nemen, hetgeen
spreker moreel niet verantwoord acht. Het zou hem spijten,
indien eenige zijner partijgenooten er anders over dachten,
maar hij kan deze uitdrukking niet terugnemen.
Het gaat niet aan in dezen tijd, waarin men tegen zijn zin
anderen een gedeelte van hun inkomen moet ontnemen, dat
zij niet kunnen missen, hun, die reeds een behoorlijke bezol
diging ontvangen, waaruit ook een zekere waardeering voor
hun arbeid spreekt, een salarisverhooging toe te kennen. Het
is ook in strijd met het standpunt van den heer Wilbrink, aan
de toekenning van deze onverplichte salarisverhooging mede
te werken.
De geest, die de meerderheid van den Raad op 18 Juni en
2 Juli heeft bewogen, leidt er toe, het thans voorgestelde
besluit te nemen. Dien geest acht spreker verderfelijk en
daarom zegt hij tot den Raad: doe het niet, want uit het feit,
dat gij het moet aanvaarden als een consequentie, vloeit