205 der redenen is, dat de werking der wet tot twee jaren beperkt wordt. Behalve een rijksbijdrage zullen de middelen van het fonds n.l. bestaan uit: 40 van de hoofdsom der grond belasting; 80 van de hoofdsom der personeele belasting naar de grondslagen huurwaarde, meubilair en dienstboden; en een heffing van 25 opcenten op de gemeentefondsbelasting en van 10 opcenten op de vermogensbelasting. De gevolgen van het wetsontwerp in zijn geheel zijn dus voor de gemeente, dat zij verliest: a. 40 van de hoofdsom der grondbelasting; b. 80 van de hoofdsom der Personeele belasting naar de grondslagen huurwaarde, meubilair en dienstboden; c. 25 opcenten op de hoofdsom der gem. fondsbelasting door verlaging van het maximum van 80 tot 55 (behoudens verhooging in bijzondere gevallen tot 75, evenals thans tot 100); d 10 opcenten op de hoofdsom der vermogensbelasting, door verlaging van het maximum tot 40. Daarentegen komt aan de gemeente ten goede: a. een uitkeering uit het subsidiefonds ad 0.50 per aan geslagene in de gemeentefondsbelasting (wegens indeeling van de gemeente in de 2e klasse) b. een hoogere subsidie in de werkloosheidsuitgaven. Het finaUcieele voordeel van het geheele wetsontwerp wordt voor de gemeente-begrooting 1935 geraamd op 97.000. en voor 1936 op 58.300. Overeenkomstig de bedoeling der Begeering is met dit wets ontwerp bij de samenstelling van de begrooting rekening ge houden; de consequentie bracht mede dit ook te doen ten aanzien van het wetsontwerp A. Intusschen is een en ander in dien vorm geschied, dat de desbetreffende posten der be grooting zijn uitgetrokken naar den bestaanden toestand (buiten beschouwing gelaten dus de beide wetsontwerpen) en dat op hoofdstuk XV één post is gebracht, bevattende het financieele resultaat van de wetsontwerpen. In mindering van het bedrag van 325.601.komt der halve het netto financieel voordeel der wetsontwerpen ad rond 64.750. Er blijft dan nog te voorzien in een som van 260.851. Als dekkingsmiddelen kunnen worden aangewezen 1° halveering van de storting in het Vernieuwingsfonds der Stedelijke fabrieken van Gas en Electriciteit. Ingevolge art. 28 van de bedrijfsverordening wordt de rekening van beide fabrieken belast met 2 van de som der door de gemeente oorspronkelijk verstrekte en nog niet af geloste aanleg- en uitbreidingskapitalen. De storting ad 2 zou over 1935 moeten bedragen voor de gasfabriek 37.072. en voor de electriciteitsfabriek 167.470.zoodat een ver mindering tot 1 een bedrag van 102.271.oplevert. De volgende gegevens per 1 Januari 1934 mogen hier een plaats vinden. Boekwaarde vaste bezittingen V ernieuwingsf onds Gasfabriek 983.005.97 479.190.61 503.815.36 Electriciteitsfabriek 6.220.171.56 1.160.619.98 5.059.551.58 In overeenstemming met de meening van Commissarissen achten wij onder de huidige omstandigheden, mede gelet op den stand der technische inrichting van de bedrijven (waaronder de distributienetten) en dien van het Vernieu wingsfonds, deze tijdelijke vermindering van de storting gewettigd. 2° beschikking over de helft van een indertijd bij de Gas fabriek voor een inmiddels vervallen doel gevormde reserve van 80.000.restitutie van een gedeelte van deze vroeger ingehouden winst aan den gewonen dienst, is eveneens ver antwoord. 3° winst van het Badio-distributiebedrijf ad 18.580. In de bij ons College ingediende begrooting wordt aan het exploitatie-overschot van 18.580.de bestemming van ea^ra-afschrij ving gegeven. In den loop van den tijd werden uit de exploitatie ver schillende bedragen aangewend voor ombouw van het (afge schreven) bovengrondsche net tot ondergrondsch net. Nu dus reeds belangrijke extra-afschrijvingen hebben plaats gehad, als gevolg waarvan nog nimmer een bate uit het Badio- bedrijf aan de gemeente ten goede kwam, kan naar onze meening de geraamde extra-afschrijving in 1935 gevoeglijk achterwege blijven. De bedrijfsbegrooting sluit dan met een winst van 18.580. Thans ontbreekt nog een som van 100.000.welk bedrag wij voorstellen af te schrijven van de Algemeene Beserve der gemeente, groot 500.000.Het is echter niet onze be doeling, dat dit bedrag ook inderdaad geheel wordt gebruikt door nog nader te nemen maatregelen tot verlaging van de uitgaven en zoo mogelijk versterking van de inkomsten, dient te worden getracht het werkelijk benoodigde bedrag zooveel mogelijk te reduceeren. De bezuiniging en versobering moeten daarom krachtig worden voortgezet, niet alleen om de begrootingspositie van 1935 te verbeteren, maar ook om aan de stijgende moeilijk heden in de toekomst het hoofd te kunnen bieden. Wij hebben ons, na Uw op 14 Mei 1934 genomen besluit, voor dezen be- zuinigings- en reconstructie-arbeid de voorlichting verschaft van een ter zake kundigen adviseur en met diens hulp hopen wij goede resultaten te bereiken. Wij rekenen daarbij in de eerste plaats op de onmisbare medewerking van Uwe Ver gadering, die van de noodzakelijkheid van verdere bezuini ging ongetwijfeld even sterk doordrongen is als ons College. Allereerst zullen nu door ons College de algemeene begroo ting en de bedrijfsbegrootingen aan een grondige revisie worden onderworpen, waarvan wij U het resultaat bij de Memorie van Antwoord zoo mogelijk nog eerder bij af zonderlijke nota van wijziging zullen mededeelen. Het is intusschen niet te verwachten, dat reeds voor het jaar 1935 het bedrag van 100.000.geheel zal kunnen worden overbrugd, zoodat er wellicht rekening mede moet worden gehouden, dat althans een gedeelte van dat bedrag daad werkelijk uit de Algemeene Beserve moet worden geput. Wij achten dit in casu volkomen verantwoord en geheel in overeenstemming met de steeds, ook door Uwe Vergadering gevolgde gedragslijn, dat de Algemeene Beserve alleen in uiterste noodzaak mag worden aangesproken. Dank zij deze gedragslijn kon de Beserve, hoewel de crisis reeds eenige jaren voortduurt, nog steeds intact worden gelaten, doch thans is de noodzaak tot een gedeeltelijke beschikking aanwezig, aan gezien anders de toevlucht zou moeten worden gezocht tot een veel funester middel, t.w. belastingverhoogd]g. Belastingverhooging te voorkomen is toch in dezen tijd primaire eisch; te minder dient de gemeente daartoe thans over te gaan, nu door de hiervoor genoemde wijziging van het tarief der gemeentefondsbelasting de belastingdruk der burgerij in zijn geheel toch reeds eenigszins zal worden ver zwaard. Wij mogen hierbij intusschen opmerken, dat zoa de 30/150 opcenten op de gemeentefondsbelasting en de 30 opcenten op de vermogensbelasting inderdaad afgeschaft waren, zooals immers aanvankelijk mocht worden verwacht, dit de positie der gemeente zeer zou hebben vergemakke lijkt, omdat op de basis van gelijkblijvenden belastingdruk de begrooting alsdan sluitend had kunnen worden gemaakt, zonder dat gelden aan de Algemeene Beserve behoefden te worden onttrokken. Aanvankelijk was dan ook op deze wijze een sluitende begrooting verkregen, totdat door de indiening op 18 September 1934 van het wetsontwerp tot handhaving van de crisisopcenten ten bate van het rijks- budget, het evenwicht der gemeentebegrooting plotseling werd verbroken en alsnog een beroep op de Algemeene Beserve moest worden gedaan. In dit verband merken wij verder nog op, dat over de uitkomsten van den dienst 1934 op het oogenblik niets met zekerheid valt te zeggen; het laat zich echter wel aanzien, dat de dienst zich zal bedruipen en dat daarvoor dus geen beroep op de Algemeene Beserve behoeft te worden gedaan. Ten slotte deelen wij Uwe Vergadering nog mede, dat bij ons College in behandeling is een herziening van de algemeene salarisregeling, welke o.m. omvat omzetting van de tijdelijke korting in een definitieve salarisverlaging, verlenging van de periodieke verhoogingen, wijziging van de diploma-regeling in den geest van conclusie 9 van het rapport der Commissie- Schouten, terwijl verder de salarissen in het algemeen dienen te worden getoetst aan het rijkssalarispeil. Voorloopig is in de begrooting alleen opgenomen de bate, voortvloeiende uit vermindering van pensioenslasten tengevolge van den eerst- vermelden maatregel. Voor verdere bijzonderheden verwijzen wij naar het hier achter gevoegde gebruikelijke overzicht van elk hoofdstuk met de vergelijkende staten over de laatste 5 jaren. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Overzicht van de voornaamste verschillen ten opzichte van de primitieve begrooting 193i. HOOFDSTUK I (Vroegere diensten). Dit hoofdstuk is 132.065,nadeeliger, omdat, gelijk hier voor is vermeld, aan de begrooting 1934 uit vroegere diensten 239.118 ten goede kwam tegenover 107.053,aan 1935.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 3