404 MAANDAG 24 SEPTEMBER 1934.
Verordening op het bouwen en sloopen.
(Kooistra e.a.)
der beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel XIII.
De heer Kooistra stelt voor, in plaats van „ten minste
4 meter" te lezen „ten minste 4,50 meter", „3,30 meter"
te veranderen in „3,50 meter" en in het nieuw voorgestelde
hd 3 achter „bevoegd" in te lasschen „voor het stadsgedeelte
binnen de singels".
Indien de frontbreedte van het huis 4 meter is en een
vertrek ten minste 3,30 meter breed moet zijn, zal men
slechts ruimte voor een zeer nauwe gang overhouden. Bij
aanneming van de door spreker voorgestelde wijzigingen zal
de toegang tot de woning breeder en de woonkamer behoor
lijker worden.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement
van den heer Kooistra, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor art. 23 lid 1 wordt gelezen
als volgt:
Elk tot woning bestemd gebouw moet een gemiddelde
breedte hebben van tenminste 4.50 meter. Elke woning moet
een totale oppervlakte van tenminste 30 M2. beslaan; één
vertrek moet een oppervlakte hebben van tenminste 14 M2.
bij een breedte van tenminste 3.50 meter, de verdere ver
trekken elk een oppervlakte van tenminste 4 M2.
Aan het artikel wordt toegevoegd een nieuw lid 3, luidende:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd voor het stads
gedeelte binnen de singels, van het bepaalde in het eerste lid
in zeer bijzondere gevallen vrijstelling te verleenen."
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Wilbrink is het niet met den heer Kooistra eens.
Spreker acht deze bepaling een verslechting bij het vorige
ontwerp ten aanzien van den bouw van goedkoopere arbeiders
woningen.
De meer beperkte mogehjkheid van uitbouw van keukens
zal den bouw van arbeiderswoningen bemoeihjken, omdat de
verruiming voor de keuken dan in de breedte van het huis
gevonden zal moeten worden, waardoor de kosten van den
grond weer zullen stijgen, die in den tegenwoordigen tijd
ook voor den volkswoningbouw een essentieel onderdeel
van de totale kosten van een arbeiderswoning en van den
huurprijs uitmaken. Het College stelt nu voor, bij de minimum
oppervlakte van 14 M2. de breedte vast te stellen op 3,30 M.
van de groote kamer van zoo'n woning, hetgeen weer een
belangrijke verzwaring meebrengt. De arbeiderswoningen hier
moeten nu, wat de kamers betreft, dezelfde breedte krijgen
als talrijke middenstandswoningen van 7.000.a 8.000.
De heer Schoneveld vraagt, eenigszins sarcastisch, of spreker
denkt dat die kamers dan 2 M. breed moeten worden. Er
is hier nooit sprake geweest van een kamer van 2 M. breed,
als de totale oppervlakte 14 M2. moet zijn; dan zou immers
de lengte 7 M. moeten zijn; dat de heer Schoneveld bij de
bouwondernemers of bij Bouw- en Woningtoezicht zooveel
onverstand kan aannemen, dat kamers worden gebouwd van
2 x 7 M. laat spreker geheel voor rekening van den heer
Schoneveldspreker verdenkt noch de particuliere bouwonder
nemers, noch de woningbouwvereenigingen noch Bouw- en
Woningtoezicht, dat zij dergelijke onwijze voorstellen
zullen doen.
Bij een totale breedte van 4 Meter zal voor de gang zeer
weinig ruimte overbhjven, indien een kamer 3,30 Meter
breed moet zijn, want ook de dikte van de buitenmuren
gaat van de breedte af. De achterkamer en de gang zullen
samen een behoorlijke breedte kunnen krijgen, indien de
keuken uitgebouwd wordt, hetgeen tegenwoordig in het
algemeen niet gebeurt.
Spreker gevoelt evenwel geen vrijheid, in de verordening
een grootere breedte vast te leggen, aangezien de prijs van
de arbeiderswoningen in verband met de kosten van den
bouwgrond daardoor zal stijgen. Het sociaal wenschelijke
moet altijd, maar speciaal in dezen tijd, getoetst worden aan
het economisch mogehjke.
Voor den doorsnee arbeider mag de woninghuur op het
oogenbhk niet meer dan 4.a 5.per week bedragen
en er zal een geruime tijd moeten verloopen, eer men voor
dien prijs woningen overeenkomstig het voorstel van den
heer Kooistra zal kunnen bouwen.
Spreker ziet niet in, waarom het noodzakelijk is, de breedte
van het eene vertrek op ten minste 3,30 Meter te bepalen.
Die noodzakelijkheid schijnt pas dit jaar gebleken te zijn.
Er moeten wel zeer bijzondere redenen zijn om in dezen
tijd, waarin de economische druk extra zwaar wordt ge-
Verordening op het bouwen en sloopen.
(Wilbrink e.a.)
voeld, tot deze verhooging van de lasten over te gaan.
De heer Schoneveld zegt, dat in de practijk is gebleken,
dat het mogehjk is arbeiderswoningen met een breedte van
4,50 Meter te bouwen, waarvan de huur niet meer dan 5.
per week bedraagt. Eenige jaren geleden heeft de Inspectie
van de Volksgezondheid er bij de woningbouwvereenigingen
op aangedrongen, de keuken zooveel mogehjk in te bouwen
en waar het mogehjk was, gebeurde het ook. Bij aanneming
van het voorstel-Kooistra kan de gang 1 Meter en een kamer
3,50 Meter breed zijn. Spreker steunt dit voorstel, omdat in
de practijk is gebleken, dat het voor de arbeiderswoningen
de minimum maten zijn, willen de woningen voldoen aan
redelijke eischen. Al eischt deze tijd groote versobering, toch
moet men het mogehjk maken, dat elke arbeiderswoning een
behoorlijke woonkamer heeft.
De heer Manders meent, dat aan de wenschen van de heeren
Kooistra en Schoneveld kan worden voldaan, zonder dat het
voorgestelde artikel wordt gewijzigd. Men kan ook woningen
bouwen met eene andere indeeling dan volgens de plannen
van de woningbouwvereenigingen en daarom is het ge-
wenscht, wil niet hier of daar een stukje grond onbruikbaar
worden gemaakt, deze minimum maten te behouden. Het
blijft daardoor toch mogehjk en het zal vaak ook nuttig zijn,
dat men voor de woningen, die de heeren Kooistra en Schone
veld bedoelen, boven deze minimum-maten uitgaat.
De heer Splinter merkt op, dat deze bepaling den bouw
van woningen met een breedte van 4,50 Meter niet uitsluit.
Bij een breedte van 4 Meter is het niet mogehjk een door-
loopende gang te maken, zoodat men voor den bouw van
kamers en suite een grootere breedte noodig heeft. Men kan
echter een geschikte arbeiderswoning bouwen, waarbij de
gang niet doorloopt. De trap wordt dan in het midden ge
plaatst en men behoudt voldoende ruimte voor een goede
huiskamer.
De heer Schoneveld vraagt, hoe men dan licht in de huis
kamer krijgt. De keuken wordt toch uitgebouwd.
De heer Splinter zegt, dat als men een keuken ter breedte
van 2 M. uitbouwt, men dan nog een breedte van ten minste
2 M. overhoudt voor het lichtkozijn van de woonkamer.
Spreker begrijpt in het geheel niet, hoe de heer Schoneveld
een dergelijke vraag kan stellen. De verordening bepaalt de
minimum-breedte op 4 M.wil men kamers hebben van
3,30 en 3,50 M. met een gang er naast, dan moeten de wo
ningen vanzelf 4,50 M. breed worden; dat kan niet anders.
Spreker ontraadt dus ten sterkste het amendement om de
minimum-breedte vast te stellen op 4,50 M.
Bovendien wordt een kamerbreedte van 3 M. niet meer
goedgekeurd in Den Haag. Spreker is het met den heer
Wilbrink eens, dat men in dezen tijd alle extra-kosten moet
vermijden; elke c.M. boven de maten in deze verordening
voert natuurhjk de kosten op. Spreker geeft den Raad dan
ook ernstig in overweging de minimum-breedte van 4 M.
aan te houden, omdat ook met inachtneming van deze
minimum-maat goede arbeiderswoningen kunnen worden
gebouwd.
Tegen het amendement-Kooistra, om de bevoegdheid van
het College tot het verleenen van vrijstelling van het eerste
lid te beperken tot het stadsgedeelte binnen de singels, zou
spreker persoonüjk niet zooveel bezwaar hebben. Buiten de
singels treft men echter ook nog vele oude gebouwen aan;
de singelranden zelf bestaan uit oude gebouwen, terwijl er
zich wellicht ook nog andere bijzondere gevallen kunnen
voordoen, waardoor ontheffing mogelijk moet zijn. Bij aan
neming van dit amendement-Kooistra zou het College ge
handicapt worden in het verleenen van vrijstelling ten aan
zien van het stadsgedeelte buiten de singels. Ook dit amen
dement moet spreker dus ontraden.
De heer Kooistra is het niet met den Wethouder eens en
handhaaft zijn amendement, omdat hij het noodig acht deze
maten aan te houden. Door den heer Schoneveld is zoo juist
gezegd, dat men ook met deze frontbreedte en met deze
oppervlakte goedkoope woningen kan bouwen. Waar dit
mogelijk is, ziet spreker niet in waarom men van deze maten
zou moeten afwijken om kamers als sigarenkistjes te maken.
De heer Splinter zegt, dat men die hier niet mag maken;
dan moet men een ander type woning nemen.
De heer Kooistra zegt, dat er hier wordt gesproken van
3,30 M.de diepte zal dan worden 7,50 M.