MAANDAG 24 SEPTEMBER 1934. 401 Aansluiting gedeelte Rodenburgerpolder aan centrale (Coster) rioleeringe. a. eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. X. Voorstel tot vaststelling van eene verordening, regelende het verleenen van wachtgeld aan ambtenaren en werklieden in dienst der gemeente Leiden. (Zie Ing. St. No. 206.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 tot en met 5 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XI. Voorstel, om niet over te gaan tot het afleggen van eene verklaring, als bedoeld in artikel 5, lid 1, van de wet van 27 Juli 1934 (S. 450) tot wijziging der Winkelsluitingswet 1930 (S. 460). (Zie Ing. St. No. 207.) Hierbij komen tevens aan de orde de ter zake ingekomen adressen. De heer Coster zegt, dat de middenstand met leedwezen heeft geconstateerd, dat de Regeering na een beraad van ruim twee jaar de beslissing over de vraag, of verruiming van den verkoop op Zondag zal worden toegestaan en dus ook de verantwoordelijkheid daarvoor, heeft overgelaten aan de gemeenteraden, van welker toevallige samenstelling de belanghebbenden zeker de dupe zullen worden. Uit de enquête, twee jaar geleden op last van den Minister bij de slijterijen gehouden, is gebleken, dat de opbrengst van den verkoop van gedistilleerd gedurende zes maanden vóór de invoering der Winkelsluitingswet gelijk is aan die over zes maanden na de invoering van deze wet, terwijl echter de verkoop in slijterijen aanzienlijk was gedaald. Minister Verschuur kwam dan ook tot de overtuiging, dat de verkoop van gedistilleerd zich verplaatst had en de slijterijen moesten worden opgenomen onder de inrichtingen, waarvoor verkoop op Zondag is toegestaan. Deze gedachte is door den opvolger van Minister Verschuur overgenomen en verwerkt in een ontwerp van wet, dat door de beide Kamers is aanvaard. Van bepaalde zijde, ook van den kant van Burgemeester en Wethouders, wordt in Leiden de indruk gewekt, als zou gebruikmaking van de mogelijkheid tot verruiming van de verkoopgelegenheid op Zondag gelijkstaan met het ver treden van het tot dusverre gaaf en onverlet gehandhaafd beginsel der Zondagsrust voor het winkelbedrijf. Om den wille van de waarheid komt spreker hiertegen met kracht op. Door de thans in de Winkelsluitingswet aangebrachte wijzigingen is daarin niets principieel veranderd. Men heeft slechts de consequentie getrokken uit hetgeen men als toelaat baarhad aanvaard. Immers, als door de oorspronkelijke Winkel sluitingswet aan enkele branches gedurende een beperkten tijd de Zondagsverkoop was toegestaan om dringende redenen, aan het belang der betrokken takken van bedrijf ontleend, dan moest consequent die verruiming eveneens worden ver leend aan die branches, ten aanzien waarvan uit een onder zoek was gebleken, dat het bedrijfsbelang dringend die ver ruiming vereichte. Daarom is het ten eenenmale misplaatst het voor te stellen, alsof de Winkelsluitingswet door de jongste wijziging principieel zou zijn veranderd. Waarom heeft nu het College de Kamer van Koophandel om advies gevraagd en deze instelling dit noodelooze werk laten verrichten? Dit had gerust achterwege kunnen blijven; spreker vermoedt, dat de meening van het College reeds vast stond vóórdat dit advies gegeven is. In een der adressen wordt gezegd, dat bij verruiming van den Zondagsverkoop de Zondagsrust ernstig wordt verstoord. Echter wordt niet aangetoond waardoor. Hetzelfde is 2 jaar geleden, toen werd voorgesteld de publieke ver makelijkheden op Zondag om 2 uur te laten beginnen, ook gezegd, maar tot op heden is daarover geen enkele klacht gehoord. In een ander adres wordt gesproken van irreëele concurrentie met winkeliers, die uit principe wel sluiten. Dat betwist spreker; die hebben ook vroeger geen klanten gehad, die op Zondag kochten. Iets anders is het met de slijters; hun wordt wel oneerlijke concurrentie aangedaan, nl. door den clandestienen verkoop door de vergunning houders. Daardoor vermeerdert zeer zeker het drankgebruik wie het anders uitlegt, is ziende blind (dit aan het adres van de geheelonthouders). Om dit te voorkomen, stelt spreker voor, voor de slijterijen den verkoop op Zondag toe te staan van 10 tot 14 uur. Winkelsluiting op Zondag. (Lombert.) De heer Lombert zegt, dat in het adres van de Kamer van Koophandel en Fabrieken als resultaat van de gehouden enquête een onjuist beeld gegeven wordt van de verhouding tusschen de voor- en tegenstanders van de verruiming van de verkoopgelegenheid op Zondag. De Kamer van Koop handel meent te mogen spreken van een behoorlijke meerder heid als het aantal voorstemmers dat der tegenstemmers met een naar verhouding belangrijk aantal overtreft. Op grond daarvan meent de Kamer van Koophandel dan ook te mogen concludeeren, dat ook in groep C (banketzaken) een belangrijke meerderheid zich zou hebben uitgesproken vóór de verruiming van de verkoopgelegenheid op Zondag. Dit acht spreker niet juist, omdat z.i. bij de tegenstemmers ook moeten worden gevoegd de blanco-stemmers en die winkeliers, die geen antwoord hebben ingezonden. Men kan toch moeilijk aannemen, dat blanco-stemmers en zij, die het niet de moeite waard vonden een antwoord te geven, gerekend zouden kunnen worden tot voorstanders van de verruiming van de verkoopgelcgenheid. Logischer is het, hen bij de tegen standers te scharen. De verhouding is dan ook juister uitge drukt in de volgende cijfers: Groep Voor: Tegen a. visch 6 9 b. fruit 37 63 c. brood en banket 65 53 d. tabak 54 63 e. slijters 16 8 Van een behoorlijke meerderheid kan alleen worden ge sproken bij de groep der slijterijen; bij de groep „banket zaken" is de meerderheid zeer klein. Ook wanneer een grootere meerderheid zich vóór de verruiming had uitgesproken, zou de Raad de bedoelde verklaring niet behooren af te leggen. De middenstand in zijn geheel wordt door de langere openstelling van de winkels op Zondag niet gebaat. De ver kleining van den afzet van de „banketzaken" moet worden toegeschreven, evenals bij alle andere middenstandszaken, aan de vermindering van de koopkracht van een groot deel der bevolking, aan welke omstandigheid openstelling, onder scheidenlijk langere openstelling der winkels op Zondag niets kan veranderen. Bovendien zal bij verruiming van de verkoopgelegenheid voor deze groep het voordeel zoo niet geheel, dan toch voor een zeer groot deel ten goede komen aan het grootbedrijf, d.w.z. aan de bedrijven, die filialen hebben en daarmede beschikken over diverse weduwen met dochters, wier werktijd, die niet wettelijk beschermd is, ook op den Zondag zal verlengd worden. De verruiming zou de irreëele concurrentie van kleine winkeliers en winkeliers, die om principieele redenen niet op Zondag wenschen te verkoopen, vergrooten. Voor zoover in dit opzicht van een redelijke behoefte mag worden gesproken, is de tijd van 4 uur ruim voldoende om op Zondag koek en andere snoeperijen te koopen. De verlenging van dezen tijd met 2 uur kan den nood van den middenstand niet eenigermate lenigen. De voorstelling, alsof dit wel het geval zou zijn, is lichtelijk naïef. De verregaande snoeplust in dezen tijd, ook van die groepen der bevolking, welke vaak niet in staat zijn of heeteu te zijn, in nuttige of noodzakelijke behoeften te voor zien, behoort niet te worden aangewakkerd door de bedoelde verruiming. Hetzelfde geldt voor de slijterijen. Spreker zal de laatste zijn om te ontkennen, dat de slijters veel nadeel ondervinden door de oneerlijke concurrentie van anderen, die tegen de wet handelen. Aan dit bezwaar kan en mag niet worden te gemoet gekomen door openstelling van de slijterijen op Zondag. Afgezien van de principieele bezwaren, die hiertegen kunnen worden aangevoerd, wordt daardoor het euvel van de oneerlijke concurrentie niet weggenomen. Dit euvel kan alleen worden weggenomen door meer en doeltreffender optreden van de pohtie. De controle op de naleving van de Winkelsluitingswet en de Drankwet laat zeer veel te wenschen over, niet alleen op den Zondag. Het zou spreker niet moeihjk vallen, verschillende straten, zij het dan ook geen hoofdstraten, te noemen,, waar in de week na den wettelijken sluitingstijd en des Zondags bijkans den geheelen dag zoowel door sigaren- als koekwinkeliers, om van den clandestienen verkoop van sterken drank niet te spreken, verkocht wordt. Meer nog echter en in hoofdzaak gaat spreker met het voorstel van het College van harte mee uit principieele en religieuze overwegingen. Spreker deelt in dit opzicht geheel de meening van den heer van Wijnbergen, die in de Maasbode van 4 September j.l. schreef: „Van de zeven dagen der week heeft de goede God er slechts één in bijzondere mate voor zich opgeëischt, slechts één in bijzondere mate willen geheiligd zien."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 3