GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 187 DieEEOHES STUKKEN. N°. 212. Leiden, 20 September 1934. Tengevolge van het aan Mejuffrouw C. A. Eoeper Bosch, onderwijzeres aan de o. 1. school aan den Zuidsingel A ver leend en het aan Mejuffrouw M. M. J. Ephraïm, onder wijzeres aan de Centrale school voor het 7e en 8e leerjaar te verleenen eervol ontslag, zullen aan genoemde scholen vacatures ontstaan. Met den Inspecteur van het Lager Onderwijs in deze Inspectie, wiens advies in de Leeskamer ter inzage is gelegd, zijn wij van meening, dat in die vacatures door overplaat sing dient te worden voorzien. In verband daarmede geven wij Uwe Vergadering in overweging, met ingang van een nader door ons College te bepalen datum, over te plaatsen: a. den onderwijzer I. van Weerlee, van de Centrale school voor het 7e en 8e leerjaar naar de o. 1. school aan den Zuidsingel A; b. de onderwijzeres G. L. Mouwen van de o. 1. school aan de Duivenbodestraat naar de Centrale school voor het 7e en 8e leerjaar; c. de onderwijzeres J. C. Korswagen van de o. 1. school aan het Schuttersveld naar de o. 1. school aan de Duiven bodestraat. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 213. Leiden, 29 September 1934. Gedurende de laatste jaren is de vraag naar voren gekomen, of de brandweer in deze gemeente in haar huidigen vorm wel in alle opzichten voldoet aan de eischen, welke, naar de tegenwoordige inzichten, aan een brandweer voor een ge meente als Leiden moeten worden gesteld. Het is Uwe Vergadering bekend, dat ons College zich reeds geruimen tijd met deze aangelegenheid bezig houdt en dat wij eene Commissie hebben in "het leven geroepen, om ons met betrekking tot dit vraagstuk van advies te dienen. Deze Commissie werd gevormd door den Wethouder van Fabricage als voorzitter, de heeren Ir. A. G. Bosman, Ir. F. Stokhuyzen, Ir. A. M. Touw en Ir. C. Bronkhorst als leden en den heer G. P. E. Weijer als secretaris. In December 1932 bracht de Commissie haar advies aan ons uit. Het is in de Leeskamer ter inzage nedergelegd. Na bestudeering van dat van degelijke studie blijk gevende advies en van het daaromtrent ingewonnen gevoelen van den Commissaris van Politie, zijn wij thans tot een voldoend gevestigd oordeel met betrekking tot deze aangelegenheid gekomen. En vermits wij, evenals de Commissie, van meening zijn, dat er aanleiding is, om tot eene verandering van de be staande brandweer over te gaan, is nu de tijd aangebroken, om U met onze inzichten dienaangaande in kennis te stellen en van Uwe Vergadering eene beslissing ter zake uit te lokken. De Commissie heeft zich bij het zoeken naar het antwoord op de vraag, welke brandweer-organisatie voor deze ge meente het meest aanbevelenswaardig is, laten leiden door een drietal door haar opgestelde voorwaarden, waaraan h.i. de brandweer in het algemeen behoort te voldoen, te weten: 1°. de brandweer moet zoodanig zijn ingericht, dat zoowel overdag als des nachts voldoende en op doelmatige wijze geoefend personeel en voldoende materieel van de ver- eischte capaciteit onmiddellijk gereed zijn, om een brand te bestrijden 2°. de kosten van de brandweer moeten binnen redelijke grenzen beperkt blijven; 3°. het materieel moet zooveel mogelijk geconcentreerd zijn. Deze voorwaarden onderschrijven wij ten volle. Zij be hoeven geen nadere toelichting. Wij merken slechts met betrekking tot die genoemd sub 3°. op, dat het moderne materieel, hetwelk in deze gemeente met haar beperkte oppervlakte na alarmeering steeds vlug- ter plaatse van den brand aanwezig kan zijn en waarvan de bediening alleen aan vakkundig personeel kan worden toe vertrouwd, als vanzelf tot concentratie daarvan leidt. Bij den bestaanden gang van zaken is zij dan ook in hoofd zaak reeds ingevoerd en de praktijk heeft uitgewezen, dat daarvan, met het oog op een spoedig aantasten van den brand, geen nadeel wordt ondervonden. Het spreekt vanzelf, dat de bergplaats van het materieel op een centraal punt binnen de gemeente moet zijn gelegen. Voldoet nu de bestaande brandweer aan de genoemde voorwaarden? Deze vraag wordt door de Commissie en met haar door ons College èn met betrekking tot het personeel èn met betrekking tot het materieel ontkennend beantwoord, voor zoover voorwaarde sub 1°. aangaat. Ook door den Commandant van de Brandweer is meerdere malen betoogd, dat het thans ter beschikking zijnde blusch- materieel niet voldoende kan worden geacht. Herhaaldelijk is door dezen functionaris op uitbreiding van het materieel aangedrongen. Zal ten opzichte van het materieel de brandweer op alle gebeurlijkheden in redelijke mate voorbereid kunnen zijn, dan zal mitsdien tot uitbreiding van het materieel moeten worden overgegaan, zulks, het is wellicht niet overbodig hierop den nadruk te leggen, onverschillig of de brandweer in haar huidigen vorm wordt gehandhaafd, dan wel door een andere organisatie wordt vervangen. Het bezwaar met betrekking tot het personeel is van meer gecompliceerden aard. De bestaande brandweer toch is geschoeid op de leest van een vrijwillige brandweer; het grootste gedeelte van het personeel bestaat uit vrijwilligers. Dat gedeelte verricht uitsluitend dienst bij het blusschen van brand, tegen betaling van het bij de desbetreffende verordening bepaalde loon. Hun dienst draagt uitsluitend het karakter van vrijwillige hulpverleening. Uit den aard der zaak kan dat personeel met het oog op zijn bruikbaarheid voor de brandbestrijding niet zoo intensief geoefend worden, als wel wenschelijk is. In de practijk toch beperkt zich dit oefenen, behalve bij brand, tot een enkele maal per jaar en strekt zich dan slechts uit tot de aan wending van de bluschmiddelen. Voor een snel en krachtig aantasten van den brand lijkt ons een meer intensieve oefening noodig. Het hier naar voren gebrachte bezwaar is echter inhaerent aan het systeem van een vrijwillige brandweer en kan alleen weggenomen worden door dat systeem zelf te veranderen. Behalve het bezwaar, waarvan met betrekking tot het personeel hierboven sprake is, kleeft onvermijdelijk aan een vrijwillige brandweer nog een ander bezwaar, al is dit wel licht in deze gemeente tot nog toe niet duidelijk aan den dag gekomen. Wij bedoelen de discipline, welke onder het brandweercorps, wil een goede gang van zaken gewaarborgd zijn, moet heer- schen, de volstrekte gehoorzaamheid van het brandweer personeel aan lien, die met de leiding van de brandweer zijn belast. Die discipline kan bij een vrijwillige brandweer nimmer zoo zijn de aard van het systeem brengt dit van zelf mede als in het belang van de zaak noodzakelijk is. Toch is ook die discipline een eerste eisch voor een behoor lijke functionneering van de brandweer. De met de leiding van de brandweer belaste personen moeten er steeds en onder alle omstandigheden op kunnen vertrouwen, dat het geheele personeel de door hen gegeven bevelen opvolgt. Dan alleen kunnen zij de volle verantwoordelijkheid voor een behoorlijke brandbestrijding op zich nemen, dan alleen ook kunnen zij voor een behoorlijke functionneering van de brandweer ten volle aansprakelijk worden gesteld. Beide bezwaren, welke, zooals gezegd, onverbrekelijk aan het systeem van een vrijwillige brandweer zijn verbonden, doen ons wijziging van dat systeem noodig voorkomen. In welke richting dient nu die verandering te worden gezocht1 Houdt men de vorengenoemde drie eischen in het oog, dan doet zich slechts één oplossing aan de hand, n.l. het in het leven roepen van een politie-brandweer, het opdragen van de brandweer aan de politie derhalve. Natuurlijk zouden de bezwaren, welke aan de bestaande brandweerorganisatie eigen zijn, ook kunnen worden onder vangen door afschaffing van de vrijwilligers en uitbreiding van het aantal vaste brandwachts, welke thans de z.g. vaste kern van het brandweercorps uitmaken, tot zoodanig aantal, dat voortdurend een voldoend aantal geoefende manschappen beschikbaar zijn, om op elk tijdstip het blusschingswerk te kunnen verrichten, door het vormen van een beroepsbrandweer dus. Doch, gelijk in het rapport van de Commissie wordt aan getoond, van eene dergelijke organisatie zouden de personeels kosten verre uitgaan boven de financieele draagkracht der gemeente en zoodanige organisatie zou dus niet in overeen stemming zijn met de onder 2°. genoemde voorwaarde, waaraan een brandweer in het algemeen behoort te beant woorden. Bovendien zou voor dit groot aantal brandwachts

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 1