175
Lid 4(nieuw) regelt de bouwhoogte aan de achterzijde,
terwijl lid 5 (nieuw) een regeling voor de hoogte tusschen
voor- en achtergevel geeft.
In de nieuwe leden 6 en 7 zijn uitzonderingen vervat met
het oog op dakvensters, topgevels e. d., welke materie thans
in het zesde lid van het artikel is geregeld. De voornaamste
wijziging is, dat topgevels niet steeds toegelaten zullen zijn,
doch slechts wanneer zij geen extra-vergrooting van het
gevelvlak veroorzaken.
De regeling ten slotte van het overschrijden van de
maximum-hoogte, thans te vinden in de leden 7 en 8, is
eenigszins gewijzigd overgenomen in het nieuwe lid 8. De
belangrijkste veranderingen zijn de volgende.
1°. De vrijstelling voor bedrijfsgebouwen. Daarbij geldt
thans het criterium, dat de aard van het bedrijf grootere
hoogte wenschelijk moet maken, terwijl de overschrijding
alleen geregeld is voor fabrieken. Dit laatste is een beperking,
die weinig grond heeft; ook voor niet-industrieele bedrijfs
gebouwen is overschrijding van de maximum-hoogte her
haaldelijk wenschelijk gebleken en krachtens het achtste lid
door den Raad toegestaan. En het bovengenoemde criterium
is niet gelukkig, omdat voor een juiste toepassing daarvan
een diepgaande studie van het desbetreffende bedrijf noodig
zou zijn. Bovendien is de behoefte van het bedrijf op zich zelf
nog geen argument om de overschrijding toe te staan: daarbij
dient te komen, dat tegen die overschrijding met het oog op
naburige gebouwen geen bezwaar bestaat. In verband met
een en ander is dit laatste als criterium voor het geven van
vrijstelling opgenomen.
2°. In plaats van het achtste lid is een algemeene vrij
stellingsbevoegdheid van Burgemeester en Wethouders opge
nomen voor gebouwen in de stad binnen de singels, met het
voorbehoud, dat de vrijstelling met het oog op naburige
gebouwen gewettigd moet zijn.
Artikel XII. Er is geen enkele aanleiding om de be
paling van art. 20, lid 1, uitsluitend tot woningen te beperken.
Daarom wordt voorgesteld het artikel ook van toepassing
te doen zijn op andere gebouwen dan woningen.
Artikel XIII. In art. 23, lid 1, wordt opgenomen een
minimum-perceelsbreedte voor woningen (4 meter) en een
minimum-breedte voor het hoofdvertrek (3,30 meter). Zulks
kan bij nieuwbouw ongewenschte toestanden voorkomen.
Voorts wordt, met het oog op een duidelijke omschrijving
van de bepalingen, welke moeten worden in acht genomen bij
gedeeltelijke vernieuwing en verandering en bij uitbreiding
(zie art. XVII) de ontheffingsbevoegdheid, thans voor
komende in lid 1, overgebracht naar een nieuw lid 3.
Aangezien met een perceelsbreedte van 4 meter een eenigs
zins aanvaardbare woning van 25 M2 (de thans toegelaten
minimum woning-oppervlakte) niet te maken is, wordt
bedoeld minimum gebracht op 30 M2.
Artikel XIV. De woorden ,,uit nieuw gebouwde of ver
bouwde perceelen" zijn, waar de bepalingen van art. 41
voorkomen in de afdeeling over het bouwen en het geheel
vernieuwen en het geheel veranderen van woningen en andere
gebouwen, niet op hun plaats.
Bovendien brengt de wet mede, dat de bepalingen van dit
artikel ten aanzien van verbouwingen slechts van toepassing
kunnen zijn, als daarbij tevens de rioleering wordt ver
nieuwd, zoodat lid 5, voor zoover het verbouwingen betreft,
niet in overeenstemming is met de wet.
Artikel XV. In het belang van de veiligheid is het nood
zakelijk, dat badkamers voorzien zijn van een behoorlijke
gelegenheid tot afvoer van de verbrandingsgassen van gas-
geysers. Niettemin komt het nog veelvuldig voor, dat een
dergelijke gelegenheid, zelfs bij nieuwbouw, ontbreekt. In
zulke gevallen gaat het alsnog aanbrengen van een afvoer-
gelegenheid meestal met hooge kosten en veel bezwaren
gepaard. Daarom achten wij het wenschelijk, dat een voor
schrift in de verordening wordt opgenomen, waardoor bij
den bouw reeds dadelijk met een afvoerkanaal kan worden
rekening gehouden. Met het oog daarop is het nieuwe art. 43a
ontworpen.
over een afstand van ten hoogste 15 meter, gemeten van het
snijpunt van de voorgevelrooilijnen langs beide wegen.
Gemeten in het verticale vlak, gaande door de achter
gevelrooilijn, mag de hoogte van een gebouw boven de hoogte
van den weg vóór het gebouw niet meer bedragen dan de
helft van den gemiddelden afstand van de tegenovergelegen
achtergevelrooilijn tot het bedoelde vlak, loodrecht hierop
gemeten, of, indien zoodanige rooilijn ontbreekt, dan de
gemiddelde diepte van het achter de achtergevelrooilijn
gelegen, niet voor bebouwing bestemde terrein, openbaar
water inbegrepen, een en ander tot een maximum van 15 meter.
Tusschen de verticale vlakken, gaande door de voor-
en achtergevelrooilijnen, mag geen deel van een gebouw
uitsteken boven de vlakken, gaande door de lijnen, welke
de grootste toegelaten bouwhoogte in de voor- en achter
gevelrooilijnen aangeven, en terugvallende onder een hoek
van 40 graden.
Het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid is
niet van toepassing op in een gevelvlak geplaatste dak
vensters, topgevels en soortgelijke gevelverhoogingen, mits
het totale gevelvlak daardoor niet grooter wordt dan uit die
bepalingen volgt.
Het bepaalde in het vijfde lid is niet van toepassing
op één dakvenster in elk dakvlak, mits zoodanig venster
buitenwerks niet breeder dan 1,75 meter en niet hooger dan
1,50 meter is.
Burgemeester en Wethouders kunnen van de bepalingen
van dit artikel vrijstelling verleenen:
1°. ten behoeve van het bouwen en het geheel vernieuwen
of veranderen van Rijks- of gemeentegebouwen, van kerken,
torens en inrichtingen van openbaar nut, alsmede, indien
de plaatsing van het gebouw ten opzichte van naburige
gebouwen de vrijstelling wettigt, ten behoeve van bedrijfs
gebouwen en daarmede naar het oordeel van hun College
gelijk te stellen gebouwen;
2°. ten behoeve van het geheel vernieuwen of veranderen
van een gebouw, doch slechts tot een hoogte, gelijk aan die,
welke het gebouw vóór de vernieuwing of verandering had;
3°. ten behoeve van het bouwen en het geheel vernieuwen
of veranderen van gebouwen aan wegen, van welke slechts
één zijde tot bebouwing is bestemd;
4°. ten behoeve van het bouwen en het geheel vernieuwen
of veranderen van gebouwen in het gedeelte der gemeente,
gelegen binnen de singels, indien de plaatsing van het gebouw
ten opzichte van naburige gebouwen de vrijstelling wettigt.
Artikel XII.
In artikel 20, lid 1, worden de woorden „tot woning be
stemde" vervangen door: woningen of andere.
Artikel XIII.
Artikel 23, lid 1, wordt gelezen als volgt:
Elk tot woning bestemd gebouw moet een gemiddelde
breedte hebben van tenminste 4 meter. Elke woning moet
een totale oppervlakte van tenminste 30 M2 beslaan; één
vertrek moet een oppervlakte hebben van tenminste 14 M2,
bij een breedte van tenminste 3,30 meter, de verdere ver
trekken elk een oppervlakte van tenminste 4 M2.
Aan het artikel wordt toegevoegd een nieuw lid 3, luidende:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd van het be
paalde in het eerste lid in zeer bijzondere gevallen vrii stelling
te verleenen.
Artikel XIV.
In artikel 41, lid 5, vervallen de woorden „uit nieuw ge
bouwde of verbouwde perceelen".
Artikel XV.
Xa artikel 43 wordt ingevoegd een nieuw artikel 43a,
luidende
Elk tot badkamer bestemd vertrek moet afzonderlijk en
rechtstreeks gemeenschap hebben met de buitenlucht, hetzij
door middel van een beweegbaar raam over een oppervlakte
van tenminste 0,25 M2, hetzij door middel van een lucht
koker met een binnenwerksche dwarsdoorsnede van ten
minste 0,04 M2, reikende tot tenminste 0,5 meter boven
het dak.
Elk tot badkamer bestemd vertrek moet zijn voorzien
ff'> T'v.M.r f!rp'i V