174
zijn opgenomen ter tegemoetkoming aan de bezwaren van
den Verlmurdersbond; zij zijn boven reeds toegelicht.
Artikel X. Verwezen wordt naar de toelichting op art. II.
Artikel XI. Aangezien het wenschelijk is de regeling van
de bouwhoogte niet tot den voorgevel te beperken, maar
voorschriften te stellen voor de geheele diepte van het
gebouw, hebben wij art. 19 aan een algeheele herziening
onderworpen.
In lid 1 wordt thans de voorrang van bebouwingsverorde
ningen uitdrukkelijk gestipuleerd, terwijl uitzondering wordt
gemaakt voor schoorsteenen.
Lid 2 regelt de hoogte aan de wegzijde. De strekking
daarvan is dezelfde als van de bestaande leden 1 en 4; de
redactie sluit aan bij die van de bepaling voor de hoogte van
den achtergevel (lid 4 nieuw). Dientengevolge behoefde geen
gebruik meer te worden gemaakt van de uitdrukking „breedte
van den weg", waarvoor in het bestaande lid 5 een zeer
onlogische omschrijving wordt gegeven.
De in lid 2 (nieuw) onder a voorkomende datum 18 Novem
ber 1905 is die van de in-werking-treding van de geldende
verordening op het bouwen en sloopen. Door dezen datum
te noemen wint het artikel aan duidelijkheid. De vermelding
onder b van 17 November 1905 houdt daarmede verband.
Lid 3 (nieuw) bevat in gewijzigde redactie het thans in
lid 2 bepaalde. Lid 3 (oud) kan als overbodig vervallen.
en dergelijke werken, mits deze niet hooger boven den weg
vóór het gebouw worden gemaakt dan 2,50 meter, wat
betreft de buitentrappen, en overigens 1,50 meter;
d. bouwwerken onder den grond.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eischen
te stellen met betrekking tot de grootte en de plaats van de
in het vorige lid onder b, c en d bedoelde deelen en werken.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd van het be
paalde in artikel 3a vrijstelling te verleenen:
a. ten behoeve van balkons, erkers, plinten, pilasters,
luchtkanalen, rookkanalen, stoeptreden, lijstwerken, kozijnen,
dorpels en dergelijke onderdeelen van gebouwen, buiten
trappen en bijbehoorende bordessen, terrassen en dergelijke
werken, voorzoover deze deelen en werken niet vallen onder
het eerste lid van dit artikel
b. ten behoeve van bijgebouwtjes als bergplaatsen en
tuinhuisjes van beperkte afmetingen;
c. ten behoeve van villa's;
d. indien vrijstelling is of wordt verleend van het bepaalde
in artikel 2 voor afwijking van de voorgevelrooilijn naar de
van den weg afgekeerde zijde;
e. ten behoeve van bedrijfsgebouwen en naar het oordeel
van Burgemeester en Wethouders daarmede gelijk te stellen
gebouwen, indien de plaatsing van die gebouwen ten op
zichte van naburige gebouwen overschrijding van de achter
gevelrooilijn wettigt
ten behoeve van het maken van aan- en uitbouwen
aan niet onder e begrepen gebouwen;
g. indien de achtergevelrooilijn is gelegen evenwijdig aan
een korte zijde van een langwerpig bouwblok en de afstand
tusschen de voorgevelrooilijnen langs den weg aan die korte
zijde grooter is dan de gemiddelde afstand tusschen de
voorgevelrooilijnen langs de wegen aan de aangrenzende
lange zijden van het bouwblok.
Ben aan- of uitbouw van een gebouw, als bedoeld in het
vorige lid onder mag, voorzoover daarmede de achtergevel-
rooilijn naar de van den weg afgekeerde zijde wordt over
schreden
a. in het gedeelte der gemeente, gelegen binnen de singels,
geen grootere hoogte dan 7 meter boven de hoogte van den
weg vóór het gebouw, geen grootere diepte dan 3,50 meter
en geen grootere breedte dan de helft van de breedte van
het gebouw ter plaatse van den achtergevel verkrijgen;
b. in het overige gedeelte der gemeente geen grootere
hoogte dan 3.50 meter boven de hoogte van den weg vóór
het gebouw, geen grootere diepte dan 3,50 meter en geen
grootere breedte dan de helft van de breedte van het gebouw
ter plaatse van den achtergevel, tot ten hoogste 2,25 meter,
verkrijgen, terwijl de afstand tot niet met den aan- of uit
bouw aaneengebouwde aan- of uitbouwen van aangrenzende
gebouwen tenminste 4 meter moet bedragen.
Tri een aan- of uitbouw, als bedoeld in het vorige lid,
gelegen in het aldaar onder b bedoelde gedeelte der gemeente,
mogen geen woon- of slaapvertrekken worden gemaakt.
Art. 3d.
De voorgevelrooilijn en de achtergevelrooilijn, alsmed'e de
grens van den weg worden door of vanwege Burgemeester
en Wethouders op het terrein aangewezen.
Artikel X.
Het opschrift van de Derde Afdeeling wordt gelezen als
volgt:
Van het bouwen, het geheel vernieuwen en het geheel
veranderen van woningen en andere gebouwen.
Artikel XI.
Artikel 19 wordt gelezen als volgt:
Onverminderd het dienaangaande bepaalde bij voor
schriften, als bedoeld in de artikelen 39 en 43 der Woningwet,
gelden ten aanzien van de hoogte-afmetingen van woningen
en andere gebouwen met uitzondering van schoorsteenen
de volgende bepalingen.
Gemeten in het verticale vlak, gaande door de voorgevel
rooilijn, mag de hoogte van een gebouw boven de hoogte van
den weg vóór het gebouw niet meer bedragen dan:
a. anderhalf maal de gemiddelde afstand van de tegenover
gelegen voorgevelrooilijn tot het bedoelde vlak, loodrecht
hierop gemeten, voorzoover betreft een gebouw aan een op
18 November 1905 bestaanden weg,
b. de onder a bedoelde afstand, voorzoover betreft een
gebouw aan een na 17 November 1905 aangelegden weg,
een en ander tot een maximum van 15 meter.
Voor een gebouw op den hoek van twee wegen geldt
ten aanzien van den gevel aan den weg, waar de in het vorige
lid bedoelde afstand het kleinste is, de voor den gevel aan
den anderen weg tóegelaten grootste hoogte, doch slechts