GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 171 IN GEKOMEN ST1RKÏX. N°. 197. Leiden, 10 September 1934. Zooals Uw Vergadering zich zal herinneren, is ons voorstel Ingekomen Stukken No. 195 van 1933, betreffende wijziging van de verordening op het bonwen en sloopen, destijds van de agenda afgevoerd, opdat alsnog praeadvies zou kunnen worden uitgebracht omtrent het hieronder afgedrukte adres van den Verhnurdersbond voor Leiden en Omstreken. Dien aangaande mogen wij het volgende opmerken. De Bond verzoekt aan Gedeputeerde Staten vrijstelling te vragen van de verplichting tot het vaststellen van achter gevelrooilijnen, dan wel de achtergevelrooilijnen zoodanig vast te stellen, dat het mogelijk zal blijven in Leiden arbeiders woningen en verdiepingwoningen te bouwen met uitgebouwde keukens, slaapvertrekken enz. Wat betreft het primaire verzoek, n.l. het vragen van vrij stelling aan Gedeputeerde Staten van de verplichting voor schriften vast te stellen, als bedoeld in art. 2, lid 1, onder b der Woningwet, zijn wij van meening, dat daarop niet kan worden ingegaan. Er is geen sprake van, dat een stad als Leiden, met een dichte bebouwing, de bedoelde vrijstelling, welke speciaal is mogelijk gemaakt voor plattelandsgemeenten met een ruime, verspreide bebouwing, zou kunnen erlangen. Een daartoe strekkend verzoek zou o. i. trouwens ook bezwaarlijk met klemmende argumenten kunnen worden gestaafd; ook in het adres ontbreken dergelijke argumenten. Wat het subsidaire verzoek aangaat, n.l. om de bepalingen inzake de achtergevelrooilijnen zoodanig te maken, dat bouw van eengezins- en meergezinswoningen met uitge- TOELICHTING. Artikel I. De Woningwet verplicht den gemeenteraad thans ook voorschriften vast te stellen met betrekking tot het bouwen, het geheel of voor een gedeelte vernieuwen of veranderen of het uitbreiden van andere gebouwen dan woningen. Yóór de wijziging van de Woningwet bij de wet van 9 Juli 1931 (S. 266) zijn ten aanzien van den bouw enz. van andere gebouwen ook wel voorschriften in de bouwverordening ge geven, doch deze voorschriften steunden toen op de alge- meene verordenende bevoegdheid van den gemeenteraad volgens de gemeentewet. In overeenstemming met de terminologie van de Woning wet wordt voorgesteld ook in de bouwverordening te spreken van „woningen en andere gebouwen", in plaats van „ge bouwen, van welken aard ook." Aangezien verder deze af deeling, mede door het daarin opnemen van de voorgestelde bepalingen omtrent achter gevelrooilijnen, niet alleen regelt de plaatsing der gebouwen ten opzichte van den weg, doch ook die ten opzichte van het bouwterrein zelf en het voorts aanbeveling verdient om, in aansluiting aan de Woningwet, in de bouwverordening te spreken van „weg" in plaats van „straten of wegen", wordt de redactie van den titel van deze afdeeling voorgesteld als in het ontwerp is aangegeven. Artikel II. Ten aanzien van de vernieuwing, de ver andering of de uitbreiding van een gedeelte van een woning of een ander gebouw mogen slechts die voorschriften van de bouwverordening van toepassing worden verklaard, die het te vernieuwen of te veranderen gedeelte of de uitbreiding betreffen. Duidelijker dan tot nog toe het geval is, zal bij wijziging van de bouwverordening overeenkomstig de ontwerp-ver- ordening uitkomen, dat met het vorenstaande is rekening gehouden. Het systeem, hetwelk in de ontwerp-verordening wordt gevolgd, is dit, dat eerst voorschriften worden gegeven met betrekking tot het bouwen, het geheel vernieuwen en het geheel veranderen van woningen en andere gebouwen en daarna in een afzonderlijke afdeeling wordt bepaald, welke van die voorschriften van toepassing zijn bij gedeeltelijke vernieuwing, gedeeltelijke verandering en uitbreiding van woningen en andere gebouwen. In overeenstemming daarmede wordt in de eerste afdeeling uitsluitend gesproken van het bouwen, geheel vernieuwen en geheel veranderen van woningen en andere gebouwen en heeft ook de derde afdeeling alleen betrekking op het bouwen, bouwde keukens, slaapkamers enz. mogelijk zal blijven, merken wij op, dat het maken van uitbouwen in het algemeen uit hygiënisch oogpunt bezwaren ontmoet. Deze bezwaren zijn minder belangrijk ten aanzien van uitgebouwde keukens en dergelijke vertrekken dan ten aanzien van uitgebouwde woon- of slaapkamers. Volledige inwilliging van de wenschen van adressant kunnen wij in geen geval voorstellen. Wel zijn wij van ge voelen, dat hem eenigermate kan worden tegemoet gekomen. Daartoe zou in de verordening opgenomen kunnen worden de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders tot het geven van vrijstelling voor het maken van aan- en uitbouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn, echter onder in de verordening vastgelegde beperkingen. Deze beperkingen betreffen de diepte-, breedte- en hoogteafmetingen van de uitbouwen en den afstand tot uitbouwen van aangrenzende gebouwen, alsmede de bestemming (zie de leden 4 en 5 van het bij art. IX ontworpen art. 3c). Zooals daaruit blijkt, hebben wij onderscheid gemaakt tusschen het stadsgedeelte binnen en dat buiten de singels. Voor het eerstbedoelde stadsgedeelte kunnen o. i. de beperkingen minder stringent zijn dan voor het laatstbedoelde gedeelte, in het bijzonder wat betreft de hoogte der uitbouwen en hun bestemming. Overigens zijn nog verschillende andere wijzigingen wensche- lijk gebleken, waarvoor wij naar de bij de desbetreffende artikelen gegeven toelichting daarop mogen verwijzen. De Commissie van Fabricage kan zich met de thans ontworpen wijzigingen, evenals met ons oorspronkelijk voorstel, vereenigen. Met intrekking van ons in den aanhef genoemde voorstel geven wij, overigens verwijzende naar de in de leeskamer neergelegde stukken, Uw Vergadering mitsdien in overweging vast te stellen de volgende verordening, ten aanzien waarvan de verdere toelichting naast de artikelen is te vinden. VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 12 October 1905 Gemeenteblad No. 25) op het Bouwen en Sloopenlaat stelijk gewijzigd bij verordening van 30 Januari 1933 (Gemeenteblad No. 4). Artikel I. Het opschrift van de Eerste Afdeeling der bovengenoemde verordening wordt gelezen als volgt: Van de plaatsing van woningen en andere gebouwen ten opzichte van den weg en ten opzichte van het bouwterrein. Artikel II. Artikel 1 wordt gelezen als volgt: Het is verboden een woning of een ander gebouw, van welken aard ook, te bouwen, geheel te vernieuwen of geheel te veranderen elders dan aan wegen, welke toebehooren aan het Rijk, de provincie of de gemeente. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling van het bepaalde in het eerste lid te verleenen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 1