DINSDAG 4 SEPTEMBER 1934.
381
Rechtstoestand gemeente-personeel.
(Goslinga e.a.)
De heer Wilbrink heeft met het aanminnigste gezicht, dat
hij kan zetten en met de vriendelijkste woorden, die hij kan
spreken, het amendement verdedigd. De voorgestelde be
paling zou zeer goed kunnen bestaan in een reglement van
een particuliere vereeniging. Men zit hier echter in den Raad
en men heeft hier te beschikken over het moeizaam door de
burgerij opgebrachte geld; daarover moet men toch met
eenige meerdere nuchterheid spreken dan de heer Wilbrink
deed. Spreker is het niet met den heer Wilbrink eens, dat
het geen belangrijke financieele offers voor de gemeente
meebrengt; dat weet de heer Wilbrink niet. Hieronder valt
elk ambtenaar; ook de hoogst geplaatsten met 7.000.en
9.000.salaris, zouden dus met een douceur van 1.000.
met pensioen gaan. Bovendien is de bepaling zoo ruim
gesteld, dat men die uitkeering ook krijgt, wanneer men een
maand vóór den pensioengerechtigden leeftijd zijn ontslag-
vraagt. Bij aanneming van dit amendement zal dus onge
twijfeld men is op dit punt zeer uitgeslapen een practijk
ontstaan, dat men niet op 65-jarigen leeftijd ontslag vraagt,
maar met 64 jaar en 8 maanden b.v. Het voorbeeld, door
den heer Wilbrink genoemd, dat iemand op 55-jarigen leef
tijd plotseling invalide wordt en dan ontslagen wordt, komt
in de practijk in dien vorm niet voor. Invaliditeit vóór den
pensioengerechtigden leeftijd wordt vaak ingeleid door
ziekte; het kan ook zijn een langzame verslapping of ver
mindering der geestvermogens of der lichamelijke vermogens
zonder acute ziekte; de dienstprestatie wordt langzamerhand
minder; de directeur ziet het aan en vraagt eindelijk aan
het College, of het tijd wordt hem te laten keurendan wordt
hij gekeurd door den stadsgeneesheerwanneer dat onderzoek
vermoedens opwekt, dat hij niet meer geschikt is, wordt hem
in overweging gegeven zich door den Pensioenraad te laten
keuren; daarvoor wordt ook een behoorlijke tijd genomen.
Na de uitspraak van den Pensioenraad, dat hij ongeschikt
is, wordt hij niet zoo maar op straat gezet, maar wordt de
datum van ontslag met eenige clementie tot later verschoven.
Men valt dus niet van het volle inkomen ineens op het
invaliditeitspensioen; daaraan is een geruime tijd van voor
bereiding voorafgegaan. De heer Verweij heeft gezegd: wij
maken een reglement, dat misschien tientallen van jaren zal
gelden. Men moet niet zoozeer zien naar de gezindheid van
hen, die nu de lakens uitdeelen, maar ook naar de toekomst
en dan zal de gemeente zich tegen de werking van dit amende
ment verweren door die ontslagen veel vroeger te geven,
door te zeggen: zij krijgen toch 6 weken salaris, ontsla ze
maar vroeger. Nu ziet men het dikwijls nog aan of stelt men
het ontslag op later om hem zich te laten aanpassen. Dit
amendement zal in de omgekeerde richting werken. Spreker
acht dit amendement verkeerd en getuigende van een vrij
gevigheid, die de gemeente er niet op na mag houdenin de
practijk zal dR tot verkeerde toestanden aanleiding geven.
Daarom adviseert spreker den Raad ten stelligste dit amende
ment, met alle waardeering voor zijn menschlievende be
doelingen, te verwerpen.
De heer Wilbrink is door de argumenten van de beide
Wethouders niet overtuigd, maar is wel bereid in zijn amen
dement de loongrens van ƒ3.000.op te nemen. Spreker
heeft aanvankelijk geen beperking in zijn amendement opge
nomen, omdat hij op grond van hetgeen de Raad bij de
toekenning van den kindertoeslag heeft besloten, mocht
veronderstellen, dat de Raad ook in dit geval alle ambte
naren onder de bepaling zou willen laten vallen. Spreker
zelf heeft het indertijd bespottelijk gevonden, toen de Raad
besloot, dat de eerste ambtenaar van de gemeente voor elk
kind beneden de 18 jaar 1.toeslag per week zal ontvangen,
terwijl men toch mag veronderstellen, dat de hoogere ambte
naren in staat zijn voor de opvoeding van hun kinderen te
zorgen, zonder dat zij daarvoor een extra bijslag ontvangen.
In dit geval geldt het een maatregel, die genomen zou worden
ten bate van personen, die in moeilijke omstandigheden
verkeeren. Nu evenwel blijkt, dat sommige Raadsleden de
vroegere zienswijze niet deelen, wil spreker den heer Beeken
kamp gaarne in de gelegenheid stellen voor dit amendement
te stemmen door daarin de salarisgrens van ƒ3.000.op
te nemen.
Spreker veronderstelt, dat de heer Tepe nooit aan iemand
hulp heeft behoeven te vragen en ook nooit geleefd heeft
in de omstandigheid, dat hij steeds door anderen moest
geholpen worden. Voor ambtenaren, die in dergelijke omstan
digheden komen te verkeeren, hoewel zij graag zelfstandig
voor hun gezin willen zorgen en hun geld willen beheeren,
is de gang naar de Gemeentelijke Hulpbank niet gemakkelijk,
met welke groote soepelheid en wellevendheid men ook door
deze Bank wordt behandeld. In elk geval zijn er kosten aan
verbonden. Men zou kunnen zeggen, dat in het subsidie,
Rechtstoestand qemeente-personeel.
(Wilbrink e.a.)
welke de gemeente aan de Bank geeft, eigenlijk een gedeelte
van de hulp aan de belanghebbenden opgenomen is. Dan
is het echter logisch, dat men de menschen, die zelfstandig
hun weg willen gaan, in de eerste plaats helpt. Natuurlijk
zal het geld kosten, dat door de belasting betalende burgerij
moet worden opgebracht. Welk verschil is er echter, als de
Wethouder van de Bedrijven „het goede heertje" speelt en
den ambtenaar bij invaliditeit niet dadelijk ontslaat, doch
het geval nogeens aanziet alvorens hem voor pensionneering
voor te dragen, zoodat hij zich op zijn ontslag kan voor
bereiden? De Wethouder werkt dan toch ook met geld van
de burgerij, dat zoo moeilijk opgebracht wordt!
De Voorzitter merkt op, dat het verschil hierin bestaat,
dat de ambtenaar al dien tijd niet vervangen wordt.
De heer Wilbrink zegt, dat het voor hem geen verschil
maakt, of de Wethouder dan wel de Raad „het goede heertje"
speelt.
In het openbaar is gezegd, dat men zuinig moet zijn met
het geld van de gemeente en daarmede geen „goed heertje"
moet spelen, maar daaraan moet dan ook de Wethouder van
Financiën en de Bedrijven zich strikt houden, terwijl hij
juist in de openbare raadsvergadering heeft verklaard,
sommige gevallen weieens een tijdje aan te zien. Indien
men staat op het standpunt van Burgemeester en Wethouders,
dat verdedigd is door dezen Wethouder, is het laatste niet
goed te praten, aangezien men dan goed is met het geld van
een ander, maar dan houdt spreker er nog meer van om in
het publiek te zeggen, dat hij dat een moreelen plicht van
de Overheid acht. Laten dan zij, die spreker hier afvaardigen,
wier geld hij hier misbruikt, critiek uitoefenen en zeggen:
gij zijt zoo royaal; wij kunnen U niet gebruiken en wij zullen
anderen er heen sturen. Spreker vindt dat royaler; hij aan
vaardt de verantwoordelijkheid voor het gewijzigde amende
ment, om het den ambtenaren gemakkelijker te maken dien
tijd door te komen, al spijt het hem voor de andere ambtena
ren, die het misschien ook wel eens noodig kunnen hebben.
De Voorzitter deelt mede, dat de lieeren Wilbrink, Eiker
bout en Bergers hun amendement in dien zin hebben ge
wijzigd, dat het thans luidt:
„Ondergeteekenden stellen voor aan art. 90 een tweede lid
toe te voegen, luidende:
Een ambtenaar/werkman wiens inkomen niet hooger is
dan 3.000.per jaar, die wegens invaliditeit voor den pen
sioengerechtigden leeftijd wordt ontslagen zal een uitkeering
ontvangen gelijkstaande met 6 weken salaris."
Het is twijfelachtig, of het amendement nu duidelijk is.
Wat wordt bedoeld met een inkomen van 3.000.Een
inkomen uit de gemeentekas, uit andere publieke kassen, met
andere inkomsten samen of het particuliere inkomen?
De heer Manders zegt, dat het voorbeeld, door den Wet
houder van Financiën gesteld, al een zeer gemakkelijk
voorbeeld is, dat iemand geleidelijk geholpen wordt, doordat
hij geleidelijk ziek wordt en tenslotte invalide. Men kan echter
ook plotseling invalide worden en vrij plotseling ontslagen
worden.
De heer Goslinga vraagt den heer Manders daarvan eens
een voorbeeld te noemen; dat is nooit gebeurd.
De heer Manders zegt, dat de Wethouder ook geen voor
beelden genoemd heeft; de Wethouder heeft aangegeven, hoe
de toestand zich kan ontwikkelen en dan zegt spreker: men
kan plotseling invalide en voor den dienst ongeschikt worden
en dan heeft men zich niet kunnen aanpassen; dan heeft
men niet kunnen vooruitzien en dan acht spreker het wel
noodig, dat zoo iemand een uitkeering van 6 weken salaris
krijgt. Of die persoon nu ƒ3.000.of ƒ8.000.verdient, is
voor spreker precies hetzelfde, want de eerste kan relatief
in dezelfde omstandigheden verkeeren als de tweedewanneer
men aan grootere uitgaven gewoon is en men komt dan
plotseling voor het invaliditeitspensioen te staan, dan is
dat nog veel erger; dan staat men ineens op de keien. Spreker
betreurt het, dat de heer Wilbrink die wijziging in zijn amen
dement heeft aangebracht.
De heer Tepe beschouwt het doel van de Hulpbank wel
eenigszins verkeerd; hij zegt: men doet afbreuk aan zijn
credietinstelling, maar het is toch niet de bedoeling al die
menschen naar een credietbank te sturen, maar toch zeker
om zooveel mogelijk de menschen van die credietinstelling
af te houden. Die credietinstelling is alleen opgezet met de
bedoeling ze van nog erger credietinstellingen vandaan te