DINSDAG 4 SEPTEMBER 1934.
379
Rechtstoestand gemeente-personeel.
(Tepe e.a.)
de ambtenaar in beroep gaan; bovendien kan hij, wanneer
hij door den Pensioenraad niet ongeschikt is verklaard,
herkeuring aanvragen bij het College. Dit is -volkomen in
strijd met dit amendement, omdat dan de afkeuring alleen
zou mogen berusten op een uitspraak van den Centralen
Raad van Beroep. Bovendien kan dit amendement niet
in alle gevallen gelden, omdat er ook ambtenaren zijn, die
ten tijde van hun afkeuring nog geen recht hebben op
pensioen. Hoewel er geen positieve bepaling is, dat de
Pensioenraad geen uitspraak kan doen omtrent de onge
schiktheid van ambtenaren, die nog geen recht op pensioen
hebben, dus met minder dan 7 dienstjaren, komt het spreker
toch voor de Pensioenraad deelt ook wel die overtuiging
dat het niet ligt op den weg van den Pensioenraad om uit
spraak te doen over de al of niet ongeschiktheid van iemand,
die nog geen recht heeft op pensioen. Het hoofdargument
van den heer Yerweij was, dat op een of andere wijze het
pensioen zelf van den persoon in quaestie in gevaar zou
kunnen worden gebracht. Dit is zeer zeker niet het geval
en dit wordt ook zeker niet voorkomen door dit amendement.
Ook als het amendement niet wordt aangenomen, behoudt
de pensioengerechtigde altijd zijn recht van beroep op den
Pensioenraad. Wanneer hij ongeschikt wordt verklaard door
een ander dan den Pensioenraad, dan kan dat hem nooit
schaden in zijn recht op pensioen. Ziet men in dit amendement
in hoofdzaak een middel om te voorkomen, dat er een uit
spraak van ongeschiktheid zou volgen door het College, in
elk geval door een ander College dan den Pensioenraad, omdat
men vreest, dat die uitspraak eenigszins lichtvaardig zou
zijn, dan is er voor den desbetreffenden persoon toch zooveel
zekerheid geschapen in artikel 63, dat men die vrees werkelijk
niet behoeft te koesteren; uit artikel 63 blijkt, dat voldoende
waarborgen geschapen zijn voor het voorkomen van onge
motiveerd ontslag op grond van ongeschiktheid. Dit amen
dement is niet voor uitvoering vatbaar en spreker verzoekt
den heeren het in te trekken; anders geeft hij den Raad in
overweging het te verwerpen.
De heer Verweij zegt, dat het verband, dat er inderdaad
bij nadere bestudeering bestaat tusschen de artikelen 83,
lid 1 sub en 63, hem aanleiding geeft dit amendement in te
trekken.
De Voorzitter deelt mede, dat het amendement No. 14 van
den heer Kuipers c.s. aldus is gewijzigd, dat het thans luidt
„Ondergeteekenden stellen voor in artikel 84 van het
ontwerp-ambtenarenreglement te doen vervallen in lid 1
het bepaalde sub c, i en j."
Het aldus gewijzigde amendement No. 14 wordt gesplitst
in stemming gebraclxt.
Het amendement, voor zoover dit strekt om in art. 84,
eerste lid, het bepaalde onder o te doen vervallen, wordt ver
worpen met 20 tegen 11 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Schoneveld, van Tol, Bergers,
Wilmer, Beekenkamp, de Reede, Tepe, Romijn, Meijnen,
van Rosmalen, Goslinga, Wilbrink, Bosman, van Eecke,
Tobé, van der Reijden, Coster, Manders, Lombert en Splinter.
Vóór stemmende heer Koole, mevrouw de Clerde Bruijn,
de heeren Vos, Kooistra, van Stralen, van Weizen, van Eek,
mevrouw Braggaarde Does, de heeren Kuipers, Vallentgoed
en Verweij.
(De heer van Rosmalen was inmiddels ter vergadering ge
komen).
Het amendement, voor zoover dit strekt om in art. 84,
eerste lid het bepaalde onder i te doen vervallen, wordt voorts
eveneens met 20 tegen 11 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Schoneveld, van Tol, Bergers,
Wilmer, Beekenkamp, de Reede, Tepe, Romijn, Meijnen,
van Rosmalen, Goslinga, Wilbrink, Bosman, van Eecke,
Tobé, van der Reijden, Coster, Manders, Lombert en Splinter.
Vóór stemmende heer Koole, mevrouw de Clerde Bruijn,
de heeren Vos, Kooistra, van Stralen, van Weizen, van Eek,
mevrouw Braggaarde Does, dé heeren Kuipers, Vallentgoed
en Verweij.
Het amendement, voor zoover dit strekt om in art. 84,
eerste lid, het bepaalde onder j te doen vervallen, wordt ver
volgens verworpen met 19 tegen 13 stemmen.
Rechtstoestand gemeente-personeel.
(Wilmer e.a.)
Tegen stemmen: de heeren Schoneveld, van Tol, Bergers,
Wilmer, Beekenkamp, de Reede, Tepe, Romijn, Meijnen,
van Rosmalen, Goslinga, Wilbrink, Bosman, van Eecke, van
der Reijden, Coster, Manders, Lombert en Splinter.
Vóór stemmen: de heer Koole, mevrouw de Clerde Bruijn,
de heeren Vos, Kooistra, van Stralen, van Weizen, Groeneveld,
van Eek, Tobé, mevrouw Braggaarde Does, de heeren
Kuipers, Vallentgoed en Verweij.
(Ook de heer Groeneveld was inmiddels ter vergadering ge
komen.)
Artikel 84 wordt ten slotte zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De artikelen 85 en 86 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 87, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement No. 25 van de heeren Wilmer, Beeken
kamp en Wilbrink, luidende
„Ondergeteekenden stellen voor in art. 87 lid 2 in plaats
van „vijf" te lezen „twee"."
De heer Wilmer zegt, dat zijn onderteekening van het
amendement eigenlijk in strijd is met een betoog, dat hij in
den Raad heeft gehouden. Spreker vleit zich niet met de ver
onderstelling, dat er nog een enkel Raadslid is, dat zich dit
betoog herinnert, maar gevoelt er wel eenige voldoening in,
het zelf nog even naar voren te brengen en zelf de aandacht
te vestigen op de schijnbare tegenspraak.
Spreker heeft zich in den Raad meermalen verzet tegen het
verleenen van ontslag aan een ambtenaar of het dwingen
van een ambtenaar tot het nemen van ontslag alleen op grond
van het bereiken van een bepaalden leeftijd. Spreker heeft
daarbij betoogd, dat men iemand niet de vrijheid om te ar
beiden mag ontnemen, tenzij het algemeen belang zulks eisclit.
Intusschen zijn de omstandigheden veranderd. Het alge
meen belang, dat vroeger werd gediend, indien zooveel
mogelijk productieve arbeid door zooveel mogelijk menschen
werd verricht, stelt thans andere eischen en verlangt, dat
zooveel mogelijk jonge menschen in de gelegenheid worden
gesteld arbeid te verrichten. Vele jonge menschen loopen
thans werkloos rond. Spreker acht het daarom gewenscht,
dat in de tegenwoordige omstandigheden hun, die den pensioen
gerechtigden leeftijd hebben bereikt, geen vrijheid wordt
gelaten, langer in dienst te blijven. Er kunnen bijzondere
omstandigheden bestaan, die het gewenscht doen zijn een
dergelijken ambtenaar nog 1 of 2 jaar in dienst te houden,
maar de verlenging van den diensttijd behoeft in geen enkel
geval 5 jaar te duren.
De heer Burgemeester neemt wederom den voorzitters
zetel in.
De heer Tepe zegt, dat het College den Raad de aanneming
van het amendement van den heer Wilmer c.s. ontraadt.
Daarmede is niet gezegd, dat de argumenten, welke de heer
Wilmer heeft aangevoerd, waardeloos zouden zijn. Spreker
onderschrijft het betoog van den heer Wilmer ten volle,
maar dit wil niet zeggen, dat het noodzakelijk is een termijn
van ten hoogste twee jaar vast te stellen. Bij de toepassing
van het artikel moet men wel degelijk rekening houden met
de argumenten, die de heer Wilmer gaf.
Het is ongetwijfeld de bedoeling van het College zoo weinig
nxogelijk van dit artikel gebruik te maken, maar er zijn ook
gevallen denkbaar dat is de eenige reden waarom het
College op handhaving van een ruimeren termijn blijft
aandringen dat het voor de gemeente een groot verlies
zou zijn, als men iemand moest ontslaan op grond van zijn
leeftijd. Spreker weet, dat niemand onvervangbaar is, maar
het komt vaak genoeg voor, dat men gedwongen is een zeer
voortreffelijke kracht in bepaalde omstandiglxeden te ver
vangen door iemand, die zeer veel minder is. Dan is het te
betreuren, wanneer men niet het recht zou hebben, iemand
nog eenige jaren te handhaven, in de hoop, dat men in
dien tijd een betere kracht zal vinden. Al zal het zeer
sporadisch zijn, het geval is denkbaar en kan zich voordoen,
dat het gewenscht is iemand nog langer in dienst te houden
en dan verdient het aanbeveling, dat men gelegenheid heeft
zoo iemand nog geruimeren tijd dan twee jaren in zijn
functie te bestendigen.
De heer Verweij zal voor het amendement stemmen, maar
zou nog liever het geheele lid 2 geschrapt zienspreker meent,