376
DINSDAG 4 SEPTEMBER 1934.
Rechtstoestand gemeente-personeel.
(Tepe e.a.)
De heer Tepe zegt, dat de overneming van de amende
menten door het College voor den Eaad geen reden behoeft
te zijn om over het gewijzigde artikel niet te stemmen.
De heer Kooistra betoogt, dat het onbillijk zou zijn, indien
na de wijziging van artikel 22 de voorgestelde bepaling niet
in artikel 77 werd opgenomen. Welke indruk zou daardoor
gewekt worden? Zou de gedachte niet rijzen, dat men in ver
band met de afwezigheid van enkele Raadsleden een kans
heeft gewaagd om de bepaling te doen verwerpen?
De heer Bosman zegt, dat de wijziging van artikel 22 slechts
te wijten is aan de toevallige afwezigheid van enkele Raads
leden in de zitting van gistermiddag. Spreker stelt nu voor,
dezelfde kans te wagen en weet nog niet hoe de uitslag van
de stemming thans zal zijn. Indien de Wethouder zich echter
met het amendement vereenigt, heeft het geen zin, over het
gewijzigde artikel te stemmen.
De heer Tepe zegt, dat het College in verband met de
mogelijkheid, dat de stemming over de amendementen van
den heer Beekenkamp c.s. een anderen uitslag zou kunnen
hebben dan de stemming, die over zijn amendement op artikel
22 heeft plaats gehad, de amendementen heeft overgenomen.
Indien het amendement van den heer Beekenkamp c.s.
op artikel 77, lid 1, werd verworpen, zou de ambtenaar/
werkman zich wel door een raadsman kunnen laten bijstaan
in de gevallen, waarin het om een schadevergoeding gaat,
maar niet in de gevallen, waarin de ambtenaar/werkman
zon worden gestraft. Met de verwerping van dit
amendement heeft men niet de verwerping van het gewijzigde
artikel 22 verkregen. Men krijgt dan een dwaze figuur.
De wijziging van artikel 77, lid 1, is de consequentie van
de wijziging van artikel 22, die gisteren door de toevallige
meerderheid van den Raad is aangebracht, en naar het
oordeel van spreker moet de Raad, zooals deze nu is samen
gesteld, die consequentie aanvaarden.
De heer Bosman zal dan de consequentie van het besluit,
dat de Raad gisteren genomen heeft, aanvaarden.
De heer Bomijn zegt, dat men in het algemeen bij de vast
stelling van de schadevergoeding (artikel 22) met veel inge
wikkelder en omvangrijker vraagstukken te maken heeft dan
bij de toekenning van straf (artikel 77) en dat er dan ook voor
degenen, die op het standpunt staan, dat de ambtenaar/werk
man zich door een raadsman moet kunnen laten bijstaan,
in het eerste geval veel meer dan in het tweede reden is om
den raadsman toe te laten, die in dergelijke zaken meer er
varing heeft dan de eerste de beste ambtenaar/werkman
in dienst van de gemeente Leiden. Spreker kan zich dan ook
levendig voorstellen, dat er Raadsleden zijn, die prijs stellen
op een stemming over het amendement van den heer Beeken
kamp c.s. op art. 77, lid 1. De incongruentie, welke door de
verwerping van dit amendement in de toelating van den
raadsman zou ontstaan, zou* men in verband met het ver
schil der te behandelen objecten wel kunnen aanvaarden.
De heer Wilbrink zegt, dat het amendement-Beekenkamp
op art. 22 bij de stemming gisteren heel wat meer stemmen
zou hebben gehad, als er bij bepaald was, dat de ambtenaar
zich door een raadsman kan laten bijstaan alleen wanneer
hij verschijnt voor het College; het groote struikelblok bij
velen was, dat hij zich ook voor zijn chef kon laten bijstaan
door een raadsman. Waar het hier gaat over de stukken,
met andere woorden: waar het in de meeste gevallen zeer
belangrijke zaken zal betreffen, zal de Raad zeker in zijn
geheel er mee meegaan, dat de ambtenaar en zijn raadsman
gelegenheid krijgen de stukken te onderzoeken, vooral waar
gisteren voor den ambtenaar de mogelijkheid is geopend
zich ook in kleine quaesties voor zijn chef door een raadsman
te doen bijstaan.
Art. 77 door Burgemeester en Wethouders in dien zin gewij
zigd, dat aan het slot van het eerste lid wordt toegevoegd„Bij
het verhoor kan de ambtenaar/werkman zich door een raads
man doen bijstaan" en dat in het tweede lid achter „werkman"
wordt toegevoegd: eventueel ook zijn raadsman,", wordt
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 78 en 79 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 80, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement (No. 13) van de heeren Kuipers,
Yerweij en Schüller, luidende:
„Ondergeteekenden stellen voor aan art. 80 van het
ontwerp-ambtenarenreglement een 2e lid toe te voegen:
Wanneer bij sollicitatie van den ambtenaar naar een
Rechtstoestand gemeen tc-personecl.
(Verweij e.a.)
andere betrekking afschrift moet worden overgelegd van de
straflijst van den ambtenaar, worden daarbij alleen de
straffen van de laatste drie jaren vermeld"."
De heer Verweij acht het om verschillende redenen niet
goed, dat wanneer bij sollicitatie overlegging van de straflijst
verlangd wordt, opgegeven moeten worden de straffen, die
de ambtenaar gedurende zijn geheele loopbaan, ongeacht
den duur daarvan, heeft ondergaan. Men kan volstaan met
dezen termijn te stellen op 3 jaar; het is toch niet noodig altijd
op iemand het odium te laten rusten voor iets, wat hij b.v.
20 jaar geleden gedaan heeft.
De heer Tepe zegt, dat dit amendement in het Georganiseerd
Overleg is ingetrokken, maar ook afgezien daarvan moet
spreker het ontraden; dit is niet overeenkomstig de volledig
heid, die men verwachten mag van een Overheid, die in
lichtingen moet geven en daarbij de grootste nauwgezetheid
moet betrachten. Men kan er als Overheid wel bij voegen:
wij zenden U de straflijst van de laatste 3 jaar, maar spreker
betwijfelt of men daarmee den persoon in quaestie wel
een dienst bewijst. Wanneer iemand het overleggen van de
straflijst verlangt en hij krijgt alleen die van de laatste 3 jaar,
dan neemt hij daarmede, wanneer hij verder zijn gezond
verstand gebruikt, geen genoegen, en dan wil hij ook de
overige gegevens hebben. Er zijn altijd middelen genoeg om
daarnaar te informeeren. In deze bepaling zit iets onoprechts
niet in alle gevallen zal overlegging van de straflijst geëischt
worden en dan is het ook niet noodzakelijk, dat de gemeente
dat ongevraagd doet, ofschoon spreker ook dan, wdnneer
inlichtingen worden gevraagd en wanneer de gemeente zou
weten, dat iemand iets op zijn strafregister heeft, het niet
in overeenstemming zou achten met de objectieve voor
lichting, indien daarvan geen kennis gegeven werd.
Men moet dus veronderstellen, dat de inlichtingen, welke
de gemeente verstrekt, in het algemeen op de waarheid
berusten. Uit de beperking tot drie jaar blijkt niet, dat men
opzettelijk iets, dat daarvóór is geschied, verzwijgt, maar
wel, dat de mogelijkheid bestaat, dat iets verzwegen wordt.
Degenen, die van de straflijst gebruik willen maken, zullen
toch wel trachten te weten te komen, of er vóór die drie jaar
iets is gebeurd, dat naar hun meening van invloed kan zijn
op de benoeming. Het is daarom beter bij aanvrage de
geheele straflijst te geven, waarbij het aan hen, die er gebruik
van wenschen te maken, overgelaten is deze op humane wijze te
beoordeelen en de vraag te beantwoorden, of zij op grond van
feiten, die b.v. 20 jaar vroeger zich hebben voorgedaan,
iemand niet in hun dienst willen nemen. Men moet omtrent
alles behoorlijke inlichtingen geven. Aan hem, die iemand
uit zijn dienst zal zien verdwijnen, is het niet daaromtrent
onjuiste inlichtingen te verstrekken.
De heer Verweij is niet ongevoelig voor het argument van
den Wethouder, dat in den voorgestelden maatregel iets on
oprechts schuilt. Ook spreker is van meening, dat men iemand,
bij wien men solliciteert, niet om den tuin mag leiden, waarop
de maatregel in wezen zou neerkomen. Dit gevoegd bij de om
standigheid, dat een dergelijk voorstel in het Georganiseerd
Overleg na eenige discussie is ingetrokken, geeft spreker aan
leiding ook dit voorstel in te trekken, hetgeen hij 1 hans doet.
Aangezien het amendement No. 13 van de heeren Kuipers,
Verweij en Schüller is ingetrokken, maakt het geen onder
werp van beraadslaging meer uit.
Artikel 80 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De artikelen 81, 82 en 83 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 84, zooals dit door Burgemeester
en Wethouders in Ingekomen Stukken No. 137 is gewijzigd,
en waarbij tevens aan de orde komt het amendement No. 14
van de heeren Kuipers, Verweij en Schüller, luidende:
„Ondergeteekenden stellen voor in art. 84 van het ontwerp-
ambtenarenreglement te doen vervallen in lid 1 het bepaalde
onder sub c, i en j.
Sub aan te vullen met de volgende bepaling:
„deze ongeschiktheid moet blijken uit de beslissing van
den pensioenraad of van den Centralen raad van Beroep,
bedoeld in de Pensioenwet 1922 (Staatsblad No. 240)."
De heer Verweij zegt, dat artikel 84 het ontslag van den
ambtenaar/werkman in het algemeen regelt. Spreker kan
zich met de bepaling van lid 1, sub c van artikel 84 niet
vereenigen. Aan het feit alleen, dat een ambtenares in het