396
DINSDAG 4 SEPTEMBER 1934.
Voorstel-van Eek c.s. inperking der werkloosheid.
(Splinter e.a.)
achter deze groene tafel. Spreker gelooft, dat dan hetzelfde
zon gebeuren, wat nu ook geschiedt.
De heer van Stralen vraagt, hoe het staat met het Levendaal-
plan. Dit is nog niet goedgekeurd door Gedeputeerde Staten,
en door Rijnland is ook nog geen vergunning verleend, maar
zoodra die goedkeuringen afkomen bestek en teekeningen
liggen klaar wordt het werk aanbesteed. Dat ligt niet aan
het gemeentebestuur; dat kan er ook verder niets aan doen.
De heer van Stralen wenscht, door bemiddeling van de
Regeering, weder-instelling van de huurcommissies. Spreker
verwijst naar de behandeling van de begrooting toen de heer
Kooistra een voorstel heeft ingediend om een commissie
in het leven te roepen tot onderzoek van de mogelijkheid van
huurverlaging van arbeiderswoningen, zoowel bij den ver-
eenigings- als bij den particulieren bouw. Spreker heeft toen
gezegd dat dit een quaestie van vraag en aanbod was en dat
dit zich vanzelf zou regelen, maar de Raad heeft dat voorstel
aangenomen en die commissie is door Burgemeester en Wet
houders ingesteld. Spreker had het genoegen die commissie
te installeeren; bij de installatie vroeg de heer Kooistra
spreker of hij de installatierede mocht laten afdrukken in de
courant. Spreker heeft toen gezegd: ik voel daar niet veel voor,
zet maar met een paar woorden in de courant, dat die com
missie is geïnstalleerd, maar nu dit voorstel-van Stralen is
gekomen, spijt het hem toch wel dat toen sprekers rede niet
is afgedrukt, want dan had ook de burgerij eens kunnen
weten wat het Rijk in deze reeds doet. Het Rijk is op het
oogenblik reeds bezig verschillende punten inzake de huur
verlaging onder oogen te zien. Wanneer die rede in de courant
was afgedrukt dan gelooft spreker, dat ook velen, die nu nog
op het petitioimement hebben geteekend, dat dan niet ge
daan zouden hebben. Spreker is het volkomen eens met hen,
die beweren, dat het niet op den weg van den Raad ligt, het
voorstel van den heer van Stralen in zake de huurverlaging
aan te nemen. De Raad dient nu vertrouwen te stellen in
de commissie, welke te dezer zake bij de behandeling van de
begrooting is gevraagd en ook is ingesteld. Men moet nu het
resultaat van het werk dier commissie afwachten.
Wat het petitionnement betreft kan spreker met een korte
opmerking volstaan: ieder is voorstander van huurverlaging
en werkverruiming en daarom moet het voor den heer van
Eek en de zijnen niet moeilijk geweest zijn, onder hun adres
14.000 handteekeningen te verzamelen.
De aanneming van de voorstellen van den heer van Eek c.s.
moet spreker den Raad ten zeerste ontraden.
De heer van Eek zegt, dat men telkens gesproken heeft
van een voorstel van spreker; dat voorstel is echter niet
van spreker, maar van zijn fractie afkomstig.
Spreker komt er met kracht tegen op, dat de heer Splinter
dit voorstel als vuurwerk beschouwt.
Men heeft nu eenige argumenten aangevoerd voor de in
de pers geuite bewering, dat deze zaak een politiek spelletje
was; zoo is gezegd, dat deze voorstellen niet uitvoerbaar
waren, dat de sociaal-democraten maar wat opsomden.
Spreker komt daartegen ten sterkste op. Ook is gezegd: gij
geurt met onze veeren. Dat was volkomen juist. De sociaal
democraten hebben zich op het standpunt gesteld: laten
wij practisch werk doen en vooral de aandacht vestigen op
onmiddellijk uitvoerbare werken, waarvoor kostenbereke
ningen en plannen binnenkort gemaakt kunnen worden of
reeds gemaakt zijn. Dit is volkomen naar waarheid gebleken;
in den tijd tussclien de indiening van dit plan en deze be
spreking zijn enkele werken reeds aangenomen of in uit
voering.
De Voorzitter zegt, dat het toch niet noodig was de aan
dacht daarop te vestigen.
De heer van Eek zegt, dat de voorstellers toch niet konden
weten dat de Raad zou besluiten b.v. tot den bouw van
het zuidelijk rioolgemaal.
De Voorzitter zegt, dat de heer van Eek toch wist dat
het voorgesteld zou worden.
De heer van Eek zegt, dat de voorstellers de aandacht
wilden vestigen op werken, die voor de hand lagen en spoedig
-uitvoerbaar waren; men kan dus niet zeggen, dat de ernst
ontbreekt.
De heer (le Reede zegt, dat alleen bij het College de ernst
ontbreekt. Bij de sociaal-democraten is de ernst aanwezig,
bij de anderen niet.
De heer van Eek vraagt of hij dat gezegd heeft. Spreker
Voorstel-van Eek c s. inperking der werkloosheid,
(van Eek e.a.)
beschuldigt toch niemand, maar de sociaal-democraten
worden beschuldigd.
De heer Wilbrink zegt, dat men door het petitionnement
de andere Raadsleden en het College beschuldigt, dat zij
zitten te slapen en er niets van weten.
De heer van Eek zegt, dat bij ieder petitionnement aan een
bevoegde macht, men meent, dat die bevoegde macht anders
moest handelen; anders begint men niet aan een petitionne
ment; als men meent dat alles gaat zooals het behoort,
dan is nooit een petitionnement noodig. Bij een petitionne
ment leeft echter onder een belangrijk deel van de bevolking
de gedachte, dat het niet goed gaat. Men heeft toch het
recht buiten den Raad te oordeelen, dat het anders moet
gaan. Men zegt nu: gij kimt in het College zitting nemen.
De sociaal-democraten hebben zich altijd op het standpunt
gesteld: als redelijke zekerheid bestaat, dat zij iets tot stand
kunnen brengen zijn zij daartoe bereid. Die redelijke zeker
heid is echter alleen aanwezig wanneer de Raad in het alge
meen bereid is in die richting mee te werken. Daarvan is
totnutoe niets gebleken. Bovendien zijn de Wethouders
tegenwoordig Regeeringscommissarissen. Onder die omstandig
heden is het den sociaal-democraten natuurlijk onmogelijk
zitting te nemen in het College. In andere plaatsen, waarnaar
de heer Goslinga nu vraagt, zijn velen weggegaan, omdat
zij zien dat zij niets meer tot stand kunnen brengen.
Het doel van dit voorstel is niet om precies aan te geven:
dit of dat werk moet verricht worden, maar om het College
en den Raad er toe te brengen dat een der middelen om
tenminste ter bestrijding der werkloosheid iets te doen is
het sneller uitvoeren van openbare werkendaarover spreekt
het College zich absoluut niet uit. Het gaat er niet over,
welk werk wel en welk niet, welk werk eerst en welk laterdat
zijn ondergeschikte zaken; het uitgangspunt waarom dit
voorstel is ingediend is, moet zijn, dat het College gesteund
door den Raad bereid is als middel ter inperking der werk
loosheid te beschouwen het sneller uitvoeren van openbare
werken dan in normale omstandigheden. Het College komt
nu wel met een reeks openbare werken, die geschieden, maar
die zullen ook plaats vinden in normale tijden; in dezen
abnormalen tijd moet dit echter sneller gebeuren. Onder
een belangrijk deel der bevolking leeft op het oogenblik de
overtuiging, dat men forsch moet aanpakken; er moet komen
een plan van den arbeid, waardoor men uit de misère komt,
waarvan een belangrijk onderdeel is de bestrijding der werk
loosheid door uitvoering van groote openbare werken. Indien
men nu door aanvaarding van dit voorstel een zekere inper
king van de werkloosheid trachtte te bereiken, zou men het
systeem gaan volgen, dat dit een belangrijk onderdeel was
ter bestrijding der werkloosheid. Wat men noodig heeft is
het geloof. Nu zegt de heer Schoneveld: bestaat dat geloof
bij U dan niet". Bij de overtuigde partijgenooten wel, maar
dat is slechts een betrekkelijk klein deel. De groote massa
der bevolking dreigt onder te gaan in wanhoop en over te
gaan tot wanhoopsdaden, wanneer men niet komt tot een
oplossing, wanneer men maar blijft wachten. Nu is sprekers
grief tegen het College, dat uit het praeadvies niet blijkt
of men moet afwachten en op dezelfde manier doorgaan, dan
wel dat men op een andere manier moet beginnen, dat dit
praeadvies dus niets zegt. De groote vraag of men iets van
belang kan doen ter bestrijding van de werkloosheid laat
het College dus rusten. Dit is geen praeadvies op het voor
stel van de sociaal-democratische raadsfractie; het is een
praatje over een reeks onderdeelen die de hoofdzaak over-
heerschen. Daarom stelt spreker Voor dat de Raad krijgt
een behoorlijk praeadvies van het College; men moet ten
slotte weten in welke richting de gemeente gestuurd wordt:
wil men eenvoudig de zaak laten gaan zooals totnutoe of
wil men trachten aan te pakken. Hieruit blijkt hoe weinig
het College overtuigd is van de noodzakelijkheid van aan
pakken; de heer Verweij heeft duidelijk aangetoond dat
noodzakelijk is een premieregeling voor onderhoudswerken
ieder moet toch toejuichen dat door de gemeente gezorgd
wordt, dat de woningen goed worden onderhouden en dat
daarvoor subsidie wordt toegekend en dat daardoor ook de
werkloosheid wordt bestreden. Dit wordt door het College
onmiddellijk afgewezen, omdat vroeger onder andere omstan
digheden een dergelijk Amsterdamsch raadsbesluit is ver
nietigd. Hoofdmotief voor die vernietiging was, dat de
loonen te hoog waren; die zijn nu verlaagd. Deze regeling
heeft in Amsterdam eenigen tijd gegolden; zij heeft daar
werkelijk een zeer goeden invloed uitgeoefend op de werkloos
heid. Blijkens de statistieken is in Amsterdam in vergelijking
met Rotterdam, waar die regeling niet bestond, de werkloos
heid onder bepaalde groepen arbeiders (bouwvakarbeiders)