392 DINSDAG 4 SEPTEMBER 1934.
Voorstel-van Eek c.s. inperking der werkloosheid,
(van Weizen e.a.)
andere kringen zich genoodzaakt zagen op hnn wijze te
protesteeren
De heer de Reede vraagt, wat zij daarvoor bij den bakker
koopen.
De heer van Wclzen zegt, dat zij daarvoor iets meer dan
brood koopen; in elk geval bewijst het, dat deze massa's
het vertrouwen in haar eigen strijd hebben teruggekregen
en hebben ervaren, dat zij zelf moeten handelen, willen zij,
dat ook anderen voor haar in het geweer komen.
Spreker is bereid elke poging tot huurverlaging te onder
steunen, maar in het geheele petitionnement en de daarvoor
gevoerde actie heeft men zorgvuldig vermeden datgene te
doen, waardoor de arbeiders kunnen zien, dat zij door zelf
te handelen bepaalde resultaten kunnen verkrijgen.
Bij de behandeling van de begrooting heeft spreker ge
wezen op het middel van de huurstaking. Onmiddellijk na
de invoering van de steunverlaging zijn eenige duizenden
huurders in Rotterdam op zulk een wijze opgetreden, dat
het niet zonder uitwerking is gebleven op de huren.
Spreker kent aan dit petitionnement zeer zeker bepaalde
waarde toe, al was het alleen reeds, omdat nu ook in andere
lagen der bevolking dan de arbeidersklasse wordt gevoeld,
dat van het lot der arbeidersklasse haar lot afhankelijk is.
Het is veelbeteekenend, dat winkeliers, neringdoenden hebben
gemeend op hun wijze adhaesie te moeten betuigen aan een
poging om eenige verlichting te brengen in de omstandigheden,
waarin duizenden gezinnen in Leiden verkeeren. Al had dat
petitionnement dit alleen maar gedemonstreerd, dan zou het
al voldoende zijn om ook de Raadsleden te overtuigen, dat
men niet alleen ernstige tijden tegemoet gaat, maar dat,
wanneer men in dit opzicht volkomen werkeloos is, zeerzeker
ook dingen kunnen gebeuren, waarvan men op het oogenblik
niet droomt en zeker niet de wenschelijkheid zou onder
strepen. De toestand van de gezinnen der werkloozen, een
zeer belangrijke groep der bevolking, waarvoor andere
belangen dienen terug te wijken, wordt langzamerhand van
dien aard, dat men gerust kan spreken van een noodtoestand.
Daarom zal spreker iedere poging om daarin verlichting te
brengen, steunen. Hoewel spreker dus zijn critiek op de gestie
van de sociaal-democraten niet zal sparen, zal hij toch
stemmen voor de voorstellen van de sociaal-democratische
fractie.
De heer Verweij zal niet ingaan op het verwijt aan de
indieners van dit adres, als zouden zij met het doen van hun
voorstellen andere bedoelingen hebben gehad dan in dit
voorstel zijn belichaamd en ook niet op de insinuatie van
den heer Wilmer, dat in breede lagen van de bevolking het
petitionnement weerzin heeft gewekt, omdat het doelloos is.
Als onderteekenaar van dit voorstel heeft spreker hier
slechts deze taak te vervullen, dat hij zich tot tolk maakt
van wat in breede lagen van de ingezetenen leeft, ook buiten
die 14.000 onderteekenaars. Het behoort tot de taak van
een Raadslid mede te helpen de gemeente zoo goed mogelijk
te besturenonderdeel van die taak is het recht van initiatief,
den Raadsleden bij de wet verleend; van dat recht hebben
de sociaal-democratische raadsleden gebruik gemaakt. Men
kan zijn taak als Raadslid aldus opvatten, dat men de Raads
vergaderingen bijwoont en ja en amen zegt op alles wat
voorgelegd wordt, maar men kan ook een zaak zelfstandig
aan de orde stellen; dat is hier gebeurd. Welke minder
waardige motieven men daarbij den sociaal-democraten ten
laste legt, laat spreker in dit verband volkomen koud, omdat
spreker voor zijn daden en voorstellen hier slechts verant
woording schuldig is aan de burgerij.
Van dat recht heeft spreker als mede-onderteekenaar van
de voorstellen een volkomen rechtmatig gebruik gemaakt.
Hij is er echter van overtuigd, dat ook wanneer de sociaal
democratische fractie andere voorstellen dan deze had inge
diend, de heer Wilmer daartegen zou zijn geweest. Spreker
zegt dit op grond van de antecedenten van den heer Wilmer,
die voor geen enkel voorstel van de sociaal-democraten, ook
al was het goed voorbereid, ooit een goed woord over heeft
gehad.
De heer Wilmer merkt op, dat dit absoluut niet waar is.
De heer Verweij is zich er van bewust, dat de positie van
een Raadslid in de laatste tien jaar buitengewoon veranderd
is en thans eigenlijk bezig is te denatureeren.
De autonomie der gemeenten wordt hoe langer hoe meer
tot een aanfluiting gemaakt en beteekent op het oogenblik
nog maar zeer weinig.
Het is sprekers taak de voorgestelde premieregeling te
Voorstel-van Eek c.s. inperking der werkloosheid.
(Verweij e.a.)
verdedigen en daarom zal spreker thans een korte uiteen
zetting geven van den financieelen toestand der gemeente.
De financieele positie der gemeente kan niet gunstig
genoemd worden en ondergaat de gevolgen van dezen tijd.
Ze is echter van dien aard, dat de uitvoering van de voor
stellen der sociaal-democraten binnen de grenzen van het
financieel mogelijke blijft.
Vandaag den dag moet de gemeente betalingen doen ten
gevolge van de schulden, die door het voorgeslacht zijn aan
gegaan; spreker heeft er dan ook geen bezwaar tegen, dat
het nageslacht door de betaling van de schulden, die nu
gemaakt worden, wordt herinnerd aan het feit, dat het tegen
woordige geslacht geleefd heeft in een crisistijd, waarin het
noodzakelijk was, extra uitgaven te doen.
De Regeering heefthet „Werkfonds 1934" gesticht om
met behulp daarvan werken te kunnen laten verrichten.
Mag het gemeentebestuur zich niet spiegelen aan dat voor
beeld en ook iets op eigen initiatief doen?
De heer Goslinga: Een 6 millioenen-plan?
De heer Verweij laat de grootte van het bedrag in het
midden. Spreker zou tegen een millioenen-plan geen bezwaar
hebben, indien men daardoor de stad Leiden zou kunnen
maken tot een plaats, waar iedereen graag zou willen wonen.
In ieder geval maakt spreker zich los van het bedrag van
6 millioen, omdat hij wel gevoelt, dat wanneer hij aan dit
bedrag vasthield, het zou worden uitgebuit om de voor
stellen van de sociaal-democraten als iets onmogelijks te
bestrijden.
Spreker ontkent, dat de uitvoering van de door de sociaal
democraten voorgestelde werken een dergelijk bedrag zou
vorderen. Aan de hand van het voorbeeld, door de Regeering
zelf gegeven, zou het van gezonden durf getuigen, wanneer
men op dien weg voortging. Bij de afwijzing van de voor
gestelde premieregeling verwijst het College naar het Konink
lijk Besluit van 14 Januari 1932. Bij de lezing van dat Ko
ninklijk Besluit kan spreker zich niet onttrekken aan het
gevoel, dat de rechtsgrond daarvan hoofdzakelijk hierin ligt,
dat op dat oogenblik de loonen van de bouwvakarbeiders
een beletsel vormden voor de uitvoering van die premie
regeling. Dit was het hoofdmotief voor deze afwijzende
beslissing. Waar sindsdien dit hoofdmotief is komen te ver
vallen, en bij herhaling de loonen van die groep arbeiders
zijn verlaagd, moet de beslissing thans anders zijn. De andere
motieven, door de Kroon in haar beslissing genoemd, houden
alle met dat argument verband. De tweede overweging van
dat Koninklijk Besluit luidt:
„dat op deze wijze de voor werkverruiming en regularisatie
aangewezen weg, bestaande in het aanbieden van werk
zaamheden tegen aantrekkelijken prijs, waardoor wederom
normale vraag naar arbeidskrachten ontstaat, niet wordt
betreden".
Dit houdt zoozeer verband met het argument, dat de
loonen van de bouwvakarbeiders te hoog zijn, dat wanneer
daarin wijziging is gekomen, ook die tweede overweging
buiten beschouwing kan blijven.
De derde overweging luidt:
„dat voorts de door de gemeente gevolgde weg lasten
legt op de gemeentelijke schatkist, welke behooren te worden
vermeden."
Wanneer de gemeentelijke lasten zijn gestegen zooals ze
zijn gestegen, dan is dit voor een zeer belangrijk deel gekomen
door de ontzaglijke bedragen, die de Overheid heeft te vo-
teeren voor den werkloozensteun. Wanneer Leiden eens geen
werkloozen zou hebben en men daardoor op de begrooting
vrij kreeg de bedragen, die nu aan steun worden uitgegeven,
dan zou daardoor een zeer aanmerkelijke vermindering van
belasting mogelijk zijn. Wanneer dus het sociaal-democratisch
voorstel, om te trachten zooveel mogelijk menschen aan het
werk te krijgen, wordt aangenomen, dan zou de financieele
toestand der gemeente, door de vermindering der lasten,
die daarvan het gevolg zou zijn voor de gemeente, daarvoor
geen belemmering vormen. Dan zou dat argument voor een
deel vervallen.
De vierde overweging berust op de kunstmatige ongelijk
heid, die zou worden geschapen tusschen de verschillende
takken van bedrijf. Wanneer een hoog en verheven doel
wordt nagestreefd met een bepaald voorstel, kan men ge
voeglijk heenloopen over mogelijke kunstmatige ongelijkheid,
die het tot gevolg zou hebben.
Waar dus met betrekking tot die premieregeling de ver
houdingen geheel veranderd zijn, verdient het voor den
Raad alleszins aanbeveling op die gedachte van het voorstel
der sociaal-democraten in te gaan en alsnog een dergelijke
premieregeling wederom aan de goedkeuring van de Kroon