DINSDAG 4 SEPTEMBER 1934. 373
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van
3 September 1934 op Dinsdag 4 September 1934,
des namiddags te 2 uur.
Voorzitter is aanvankelijk Wethouder Splinter, daarna de
Burgemeester.
Afwezig zijn de heeren van Es, Eikerbout en Schüller.
Voortgezet wordt de behandeling van punt 29 der agenda.
Beraadslaging over artikel 75, waarbij tevens aan de orde
komen
1°. het amendement No. 12 van de heeren Kuipers,
Verweij en Schüller, luidende:
„Ondergeteekenden stellen voor in art. 75 lid 1 de bepaling
sub. e te schrappen." en
2°. het amendement No. 27 van de heeren Goslinga,
van Es, Eikerbout, Beekenkamp, Wilbrink en Bergers,
luidende
„Ondergeteekenden stellen voor te doen vervallen het
2e lid van art. 75 (voorwaardelijke oplegging van straf)."
De heer Kuipers zegt, dat zijn fractie een geldboete van
10.in de tegenwoordige omstandigheden veel te hoog
vindt. Het amendement behoeft overigens geen toelichting.
In dit artikel zijn voldoende straffen opgenomen, om zoo
noodig eenige correctie toe te passen.
De heer Goslinga zegt, dat Burgemeester en Wethouders,
zij het niet met eenparigheid van stemmen, het door hem en
de zijnen ingediende amendement hebben overgenomen. Het
is eenigszins vreemd, dat het College dit gedaan heeft, waar
het betreft een artikel, dat het zelf heeft geredigeerd en aan
den Raad voorgesteld. Evenals de Raad kent het College
evenwel wisselende meerderheden. De voorbereiding van de
openbare behandeling van het reglement heeft vrij lang ge
duurd; de zaak is herhaaldelijk in het College besproken en
het is dan ook begrijpelijk, dat de meeningen op dit punt in
den loop der tijden wijziging hebben ondergaan.
Het instituut van de voorwaardelijke veroordeeling, dat
uit het strafrecht is overgenomen, past niet in het tuchtrecht.
In het strafrecht heeft men het instituut ingevoerd om den
rechter in de gelegenheid te stellen iemand, die te goeder
naam en faam bekend staat, maar op een gegeven oogenblik
zich misdragen heeft door een daad te doen, die met gevan
genisstraf wordt bedreigd, uit de gevangenis te houden. In
dat opzicht heeft het instituut burgerrecht verkregen en werkt
het gunstig, al is niet iedereen een enthousiaste voorstander
er van. Dikwijls houdt een voorwaardelijke veroordeeling
iemand uit de gevangenis of bewaart hem voor een ont-
eerende bejegening; bij het tuchtrecht is het echter geheel
anderswanneer de strafoplegger een bepaalde straf te zwaar
acht, dan heeft hij de keuze uit zeer veel andere, lichtere straf
fen. Spreker meent, dat wanneer bij deze groote variatie van
straffen van zeer licht tot zeer zwaar nog eens de voorwaar
delijke veroordeeling bijkomt, het tuchtrecht al te zeer ver
slapt wordt en dat men het practisch wel kan afschaffen;
resumeerende meenen de voorstellers van dit amendement
d us, dat in dit reglement en bij dit artikel een voorwaardelijke
veroordeeling niet te pas komt, verslappend zal werken op
de handhaving van de tucht in gemeentedienst en daarom
beter gemist kan worden.
De heer Tepe is verbaasd, dat het amendement-Kuipers
tot schrapping van lid 1 sub e is ingediend en nog verbaasder,
dat het is mede-onderteekend en verdedigd door den heer
Kuipers; deze kon weten, dat dit onderdeel van art. 75 in het
artikel gekomen is op voorstel van het Georganiseerd Overleg
zelf. Oorspronkelijk was het artikel van veel verder strekking;
toen was nl. als straf opgenomen geheele of gedeeltelijke in
houding van de gewone wedde over ten hoogste een maand
daartegen is in het Georganiseerd Overleg bezwaar gerezen;
na de bespreking aldaar heeft men tenslotte genoegen ge
nomen met de thans door het College voorgestelde bepaling.
Aangezien er bovendien zooveel soorten van lichtere straffen
zijn, dat ook van deze straf geen gebruik gemaakt behoeft
te worden, wanneer het vergrijp niet in evenredigheid is tot
een dergelijke straf, bestaat er niet het minste bezwaar deze
bepaling te handhaven; spreker adviseert den Raad niet op
dit amendement in te gaan.
Spreker is ook tegenstander van het amendement-Goslinga.
De voorwaardelijke straf komt ook voor in en is overgenomen
uit het Rijksambtenarenreglement en het ambtenarenregle
ment van de provincie Zuid-Holland. De heer Goslinga maakt
een onderscheid tusschen tuchtrecht en crimineel recht
dat onderscheid bestaat ongetwijfeld, maar dat is in deze
Rechtstoestand gemeente-personeel.
(Tepe e.a.)
materie voor spreker niet een principieel, maar ten hoogste
een gradueel onderscheid. De heer Goslinga vreest, dat
door deze bepaling de kracht en de beteekenis van het
tuchtrecht al te zeer zullen verslappen. Dat hangt niet af
van deze bepaling, maar zou alleen kunnen gebeuren, wanneer
van deze bepaling een onoordeelkundig gebruik werd gemaakt.
Deze bepaling is een middel, om in sommige gevallen, waarin
het niet alleen wenschelijk, maar ook noodzakelijk is een
voorbeeld te stellen wat strafoplegging betreft, maar waarin
anderzijds toch verzachtende omstandigheden kunnen gelden
en omstandigheden aanwezig kunnen zijn, welke het wensche
lijk maken, iemand, die gestraft wordt, alsnog de kans te
bieden de straf niet te behoeven te ondergaan.
Het kan niet anders dan een voordeel zijn, niet alleen voor
den betrokken ambtenaar, maar ook voor de gemeente.
Bij het gemeentepersoneel van Leiden wordt niet veel ge
straft. Het is evenwel voorgekomen, dat een ambtenaar,
die, strikt genomen, voor een vergrijp gestraft moest worden
met ontslag uit den dienst, al ware het alleen reeds om een
voorbeeld te stellen, in zoodanige omstandigheden ver
keerde welke aan de buitenwereld, zooals gewoonlijk
het geval is, niet, doch aan dengene, die moest straffen,
wel bekend konden zijn dat de tenuitvoerlegging van de
straf den ondergang van een geheel gezin zou beteekenen,
terwijl de oorzaken van het euvel te zoeken waren in omstan
digheden, die gedeeltelijk onafhankelijk van den wil van
den delinquent bestonden.
Het kan alleen een voordeel zijn, wanneer men in derge
lijke omstandigheden de uitvoering van de straf onder be
paalde voorwaarden kan opschorten; daarvan is geenerlei
verslapping van de tucht te verwachten.
De bepaling van artikel 75, lid 2, zal wel nimmer kunnen
worden toegepast ten aanzien van de lioogere ambtenaren.
Natuurlijk is dit geen wet van Meden en Perzen, maar het
is zeer onwaarschijnlijk, dat de toepassing in dergelijke
gevallen een practisch effect zal hebben. In den regel zal de
bepaling worden toegepast op lagere ambtenaren, die geen
verantwoordelijkheid dragen voor onder hen geplaatst
personeel.
Dat de bepaling niet in strijd is met de theorieën, welke
de Katholieken verkondigen omtrent het karakter van het
ingrijpen der Overheid door het opleggen van straf, wordt
bevestigd door de volgende passage in het praeadvies over
„Recht en Ethiek", dat Dr. Sassen heeft uitgebracht voor
de Yereeniging ter Bevordering van de Rechtswetenschap
onder de Katholieken.
„De oplegging van een leed door de overheid moeten wij
in bepaalde gevallen geoorloofd en noodig achten; dat leed
is soms noodzakelijk middel, maar mag nooit meer worden
dan middel. Kan zonder dat middel het gestelde doel worden
bereikt, door voorwaardelijke veroordeeling of eenvoudige
schuldigverklaring, dan is daarmee m. i. de taak van de
rechtsorde volkomen vervuld. De gerechtigheid, waarin het
opgelegde leed zijn grens naar boven en onder moet vinden,
bestaat in de uiterlijke, maar objectieve relatie tusschen
dat leed als beveiligingsmaatregel en de maatschappelijke
orde als doel."
Spreker onderschrijft de woorden van die passage ten volle.
Spreker staat op het standpunt, dat tusschen tuchtrecht en
crimineel recht in dezen geen principieel verschil bestaat en
blijft dan ook voorstander van de opneming der bepaling
van art. 75, lid 2.
De heer Verweij kan zich niet vereenigen met het amende
ment van den heer Goslinga c.s. Ook voor spreker bestaat
in dit verband niet het onderscheid, dat de heer Goslinga
tusschen tuchtrecht en strafrecht maakt. Het bestaan van
het instituut der voorwaardebjke veroordeeling in het straf
recht wordt in het algemeen als een voordeel beschouwd.
Aangezien in artikel 75 van het reglement sprake is van de
disciplinaire straffen, is het mogelijk het instituut ook hierin
op te nemen. Het systeem van de voorwaardelijke veroor
deeling is algemeen als een voordeel, zelfs als een zegen
beschouwd. Waar nu van de voorwaardebjke veroordeeling
een dergelijke gunstige uitwerking uitgaat, ziet spreker niet
in waarom men dat in Leiden niet zou moeten doorvoeren.
Men moet ook in dit opzicht met den tijd mee; anders is
men op een verkeerden weg. Spreker verzet zich dus tegen
het amendement-Goslinga.
Sprekers amendement heeft niet zooveel te beteekenen;
hij is het eens met den Wethouder, die tot de conclusie kwam,
dat waar er zoovele straffen worden opgesomd, die eene er
ook wel bij kan. Spreker is echter tot de conclusie gekomen,
dat waar de keuze bij de strafoplegging al zoo ruim is, de
mogelijkheid tot deze vrij aanzienlijke geldboete kan worden
geschrapt.