390
DINSDAG 4 SEPTEMBER 1934.
Voorstel-van Eek c.s. inperking der werkloosheid.
(Bosman e.a.)
Met het geheele jaar volop werk, heeft men nog niet de
helft van de loonuitgaven kunnen goed maken. Met die
feiten voor oogen kan men toch moeilijk volhouden, dat hier
sprake van opleving is. Spreker ziet tenminste de toekomst
nog zeer duister in en vreest, dat al die groote industrieën,
die met zulke groote verliezen werken, spoedig zullen moeten
eindigen en daardoor de werkloosheid weer zullen vergrooten.
De heer van Eek wil de gemeente werken laten uitvoeren
tot bestrijding van de werkloosheid, doch niet in werk
verschaffing, wegens de te lage loonen. Wat de gemeente
kan doen ter bestrijding van de werkloosheid is trouwens
bedroevend weinig; het is een druppel in den oceaan. Ver
mindering van beteekenis zal eerst intreden zoodra het
bedrijfsleven weer tot bloei komtzoolang dat niet gebeurt,
zal men niet door uitvoering van werken door de Overheid
de werkloosheid afdoende kunnen bestrijden. In de middelen
om uit de werkloosheid te komen, staat spreker lijnrecht
tegenover wat de S.D.A.P. gewoonlijk aanbeveelt. Volgens
sprekers overtuiging moet men de werkloosheid bestrijden,
niet in Nederland alleen, maar in alle landen, door zuinig
te zijn, hard te werken tegen een karig loon en door zich
in zijn uitgaven zooveel mogelijk te beperken, terwijl de
S.D.A.P. juist aanbeveelt, veel uit te geven en zoo weinig
mogelijk te werken tegen zoo hoog mogelijk loon.
Volgens den heer van Eek mag men geen politiek spelletje
zien in het petitionnement en evenmin in het adres aan den
Raad. Het valt spreker toch wel moeilijk dit er niet in te
zien, want hij kan niet aannemen, dat de heer van Eek van
dit adres aan den Raad eenig practisch resultaat heeft ver
wacht ter bestrijding van de werkloosheid. Het wil er bij
spreker niet in, dat de heer van Eek gedacht zou hebben,
dat als hij dat adres maar tot den Raad richtte die werken
er wel zouden komen. Het lijkt hem wat erg naïef. En daarom
kan spreker er moeilijk iets anders in zien dan een politiek
middel om nog eens iets van zich te laten hooren. Nu de
heer van Eek zegt, dat het geen politiek spelletje is, zal
spreker daarop niet verder ingaan. Betreffende het petitionne
ment zal wel niemand den heer van Eek bestrijden, waar
deze zegt, dat het volk het recht heeft verzoeken tot de
Overheid te richten. De heer van Eek heeft echter in zijn
betoog over het hoofd gezien, dat het een politieke fractie
is, die het petitionnement heeft opgesteld en de bevolking
heeft opgejut om het te teekenen, en dat het dus niet gaat
enkel om een verzoek, dat een deel van de bevolking zonder
meer tot den Raad richtte. De grootste fractie van den
Raad heeft er mee aan haar betoog in den Raad kracht
willen bijzetten en daarom de bevolking opgejut om druk
uit te oefenen op den Raad, op de vrijheid van beslissing
van den Raad. Het is dus eigenlijk meer een poging tot
dictatuur, wat men eerder van iemand als den heer Mussert
dan van een voorstander van ons parlementaire stelsel als
den heer van Eek zou verwachten.
De heer Manders zegt, dat de twee antipoden, die thans
aan het woord zijn geweest, met elkaar gemeen hebben,
dat zij den grootsten nadruk leggen op het geld, dat voor
de uitvoering van de werken noodig is. De oorzaken der
werkloosheid moeten echter veel dieper worden gezocht.
Wanneer men deze oorzaken niet opspoort en bestrijdt en
zoolang men het geld, een der oorzaken, zoo hoog blijft
schatten als nu, zal elke poging om van de werkloosheid af
te komen tot mislukking gedoemd zijn.
De S.D.A.P. en met haar vele anderen vreezen voor de
waardevermindering van het geld. Men heeft gedacht, en
het ook de S.D.A.P. wijsgemaakt, dat daardoor o. a. de ar
beiders en ambtenaren in de verdrukking zouden komen.
Op het oogenblik, nu het geld zijn waarde behouden heeft,
leven deze personen ook in de verdrukking.
Een andere oorzaak der werkloosheid is het gebrek aan
durf om te leven. Men gaat zelfs zoo ver, dat men zijn eigen
geslacht vernietigt, omdat men meent zoetjes aan heeft men
deze stelling verlaten dat er ten slotte voor alle menschen
niet voldoende voeding, kleeding enz. zou zijn. Van dit alles
is meer dan overvloed en nu is het ergste van de werkloosheid,
dat er bij dien overvloed niet voor ieder een behoorlijk
bestaan isbij een normale verdeeling van wat geproduceerd
wordt, zou dat toch wel mogelijk zijn. Evenzeer zou het voor
handen werk gelijk verdeeld moeten worden. Er moet dus
een geheel andere regeling in deze zaak komen; anders komt
men er niet uit. Men kan inderdaad genoeg werken zoeken
het streven van de sociaal-democraten in deze stelt spreker
zeer op prijs maar spreker moet anderzijds den heer Bosman
weer gelijk geven, dat het een druppel in den oceaan zou
zijn, wanneer de gemeente de enkele thans naar voren ge
brachte werken aan de orde stelde, die toch ook reeds zonder
dit aan de orde zouden worden gesteld of reeds gesteld zijn.
Voorstel-Van Eek c.s. inperking der werkloosheid.
(Manders e.a.)
Dat moet de heer van Eek het College toch toegeven. De
uitdrukking van den heer van Eek, dat het 'College maar
rustig wil afwachten, wat er gebeuren zal, is dan ook niet
juist. Integendeel, ook het College streeft volgens spreker
naar zijn inzicht zooveel mogelijk naar werkverruiming. De
heer van Stralen zeide: dan moest dit toch tot uitdrukking-
komen in het werkloosheidscijfer. Dat is niet juist. Men gaat
op elk gebied hoe langer hoe meer achteruit; wat vroeger
met 20 arbeidskrachten gebeurde, gebeurt op het oogenblik
drie a viervoudig met 3. Dit beteekent, dat op het oogenblik
voor de uitvoering van hetzelfde werk slechts 1/20 van de
arbeidskracht van vroeger noodig is. Door de voortschrijdende
techniek zal dat nog veel erger worden. Men heeft gezegd:
voor de machines, die er komen, zijn ook weer arbeiders
noodig; dat weegt daar echter niet tegen op. Men kan werk
zoeken zooveel men wil, men komt daardoor alleen niet uit
deze impasse. Er wordt gezegd: geef dan eens middelen aan
om er uit te komen. Dat is juist de groote moeilijkheid;
daarvoor is een geheel andere ordening der maatschappij
noodig en dat kan natuurlijk de gemeente Leiden niet
bereiken. Hoeveel goeds spreker dan ook in het voorstel
der sociaal-democraten ziet, hoe lofwaardig hij hun streven
ook vindt, hij meent dan ook volledig zijn vertrouwen aan
het College te kunnen geven en in deze omstandigheden
met het praeadvies te kunnen meegaan. De remedie van den
heer Bosman, hard werken tegen karig loon, acht spreker
geheel onjuist; dat geld geeft bij hem niet den doorslag; dat
karig loon ook niet. Dat het loon karig is, zegt voor spreker
niets, indien men voor het karige loon veel kan koopen. In
zooverre wil spreker den heer Bosman wel gelijk geven.
Met zoo lang mogelijk hard werken, zal men echter berg
afwaarts gaan.
Zeer vele maatregelen, die op het oogenblik genomen
worden, zijn glad verkeerd. Laat men b.v. het onderwijs in
plaats van het te verminderen, uitbreiden en den leeftijd,
waarop men aan het werk mag gaan, hooger stellen. Laat
men zorgen, dat de ouderen, die voor een huisgezin hebben
te werken, aan den slag kunnen komen.
In de tegenwoordige omstandigheden, waarin men niets
anders weet te doen dan niet te werken, is het het beste
den menschen een zoo goed mogelijke wetenschappelijke
opleiding te geven. Daardoor zal het geslacht vooruitgaan.
Wanneer men op het oogenblik alles tegenhoudt, dat gedaan
zou kunnen worden, zal men niet op hetzelfde peil kunnen
blijven staan, maar geheel en al afzakken.
Spreker deed reeds een viertal jaren geleden in dezen
gedachtengang eenige voorstellen, maar hij ondervond daarin
van den Raad weinig medewerking, ook van de S.D.A.P.,
en hij mag ook, uit hetgeen hij nog hoort, afleiden, dat de
gedachte, die hij nu in het kort ontwikkeld heeft, geen in
stemming bij den Raad zal vinden en daarom moet hij elders
trachten zijn doel te bereiken.
De heer Wilmer zou, indien de heer Beekenkamp de ge
dachte om deze avondzitting niet te houden in een voorstel
van orde had belichaamd, zijn stem aan dit voorstel hebben
gegeven, hoewel hij zijn medeleden niet gaarne onaangenaam
wil zijn. Spreker vreesde, dat deze vergadering om de
woorden van den heer van Eek te gebruiken den weerzin
van de bevolking zou wekken tegen de parlementaire demo
cratie, omdat er veel gepraat en weinig gedaan zou worden.
Omdat spreker een overtuigd voorstander van de parlemen
taire democratie is, wil hij met alle mogelijke middelen het
wekken van dien weerzin voorkomen.
Onder „praten" in tegenstelling met „daden verrichten"
verstaat spreker niet het doen van voorstellen, indien deze
ernstig zijn voorbereid en men aantoont, dat zij op zicli zelf
goed en in de gegeven omstandigheden uitvoerbaar zijn.
Dit is echter met deze voorstellen van de sociaal-democra
tische fractie niet het geval. De leden dezer fractie zullen de
bewering niet tegenspreken, dat, indien morgen hun plaatsen
werden ingenomen door personen uit de bevolking, die nog
nooit over gemeentepolitiek hadden gedacht en daarvan dus
niets wisten, deze personen, nadat zij een kwartiertje hadden
vergaderd, dezelfde voorstellen zouden kunnen doen.
Uit niets blijkt, dat deze voorstellen ernstig zijn voorbereid.
De heer van Eek heeft zelf gezegd, dat de voorstellers een
greep hebben gedaan in de werken, die voor de hand liggen
en uitgevoerd zouden kunnen worden. Maar ook is met
geen enkel woord, noch schriftelijk, noch totnutoe mondeling,
de technische en financieele mogelijkheid van al deze werken
aangetoond. Een dergelijk voorstel acht spreker niet over
eenkomstig den ernst, dien een groote Raadsfractie als de
sociaal-democratische te betrachten heeft. Volgens den heer
van Eek kan men nooit bewijzen, dat het den sociaal-demo
craten ernst is geweest met het petitionnement. Dat had