388 DINSDAG 4 SEPTEMBEE 1934. Voorstel van Eek c.s. inperking der werkloosheid, (van Eek e.a.) maar men moet afwachten, wat zij met de andere gronden zullen doen. Met een dergelijk praeadvies kan de sociaal-democratische fractie geen genoegen nemen. Uit de geheele toelichting van het standpunt van Burgemeester en Wethouders spreekt een soort van hulpeloosheidmen weet niet, wat men moet doen. Spreker moet opkomen tegen de bewering, dat Burge meester en Wethouders doen, wat zij kunnen. Het spreekt vanzelf, dat men in dezen tijd, waarin de economische toe stand vermeerdering van werk eischt, werken, die nood zakelijk uitgevoerd moeten worden als het maken van een zuiveringsinrichting voor het rioolwater, aanpakt. De aan leg van de centrale rioleering heeft niets te maken met de vraag van werkverruiming of werkverschaffing; het is een hygiënische maatregel, die in alle tijden moet worden ge nomen. Ook de demping van het Levendaal heeft met deze vraag niets te makeneen modderpoel, midden in de gemeente gelegen, moet te allen tijde opgeruimd worden. Men kan de uitvoering van deze werken niet gebruiken als motief voor de bewering, dat het gemeentebestuur wel het een en ander doet. Men moet in deze omstandigheden aitzien naar werk, dat men in andere tijden niet zou doen. Het streven van het gemeentebestuur moet er op gericht zijn met alle krachten en middelen, waarover het beschikt, de werkloosheid te bestrijden. In Leiden doet men nu echter nog minder dan men in gewone jaren zou gedaan hebben. Als bewijs diene, dat de voortzetting der centrale rioleering was stopgezet en de demping van het Levendaal eindeloos was uitgesteld. De sociaal-democraten stellen voor, een andere houding aan te nemen, een voorbeeld te geven en te doen, wat inder daad gedaan kan worden. Zij hebben een zeer bescheiden voorstel ingediend, waarin zij den bouw van den tunnel niet opgenomen hebben uit vrees, dat de kosten daarvan de financieele draagkracht van de gemeente zouden te boven gaan. De sociaal-democraten hebben alleen werken genomen, die voor de hand lagen. Het gemeentebestuur heeft te zorgen, dat de ingezetenen, vooral de proletarische, de gedachte krijgen* er wordt gedaan wat mogelijk is en dat ook ten opzichte van de Begeering gepleit wordt voor de nood zakelijkheid, door uitvoering van werken de noodige op luchting, stoffelijk en geestelijk, te brengen. Kan men dat niet, dan vreest spreker daarvan een groote schade voor het parlementaire stelsel. Wat weerzin wekt tegen het parlementaire stelsel en tegen het optreden van de publieke lichamen is niet, dat er eens 1 of 2 dagen lang gepraat wordt of dat de behandeling van de begrooting wat langer duurt, maar dat er gepraat wordt en tenslotte zoo weinig daden verricht worden. De heer Wilmer: Zeer juist! De heer Goslinga: Steekt U de hand in eigen boezem! De heer van Eek weet wel: een gemeentebestuur kan niet alles, maar het moet doen wat het kan. Een gemeentebestuur als dit, laat noodzakelijke werken verrichten daarmede is spreker het eens maar toont niet den vasten wil in te gaan tegen de moeilijkheden, de bevolking in dezen buiten gewoon zwaren tijd te helpen door op groote schaal publieke werken te verrichten, en daarvoor ook te strijden met de colleges, die dit verhinderen. Doet men dit niet, dan doet men groote schade aan het parlementaire stelsel. Nu verwacht spreker van het College een van tweeën: öf het moet aan vaarden sprekers standpunt, en zeggen: wij zullen nagaan wat met kracht en energie in die richting gedaan kan worden, wij zijn inderdaad van meening, dat in deze dagen de publieke werken zooveel mogelijk moeten worden uitgebreid, of het moet zeggen: wij kunnen er niets tegen doen en staan er machteloos tegenover. Dit moet duidelijk blijken; de Baad moet een praeadvies hebben, waaraan men houvast heeft, niet een praatje over die werken; die zijn slechts uitvloeisel van tactiek; de opsomming van werken had nog kunnen worden uitgebreidof een of ander bepaald werk al verricht is of spoedig zal verricht worden, is een ondergeschikte zaak. Het is hier de vraag, of met energie en kracht gestuurd zal worden in die richting, waardoor tenminste eenige ver lichting wordt gebracht, geestelijk of stoffelijk, dan wel of men de zaak drijvende houdt en afwacht wat verder gebeurt. Dit laatste zou spreker een ramp achten, niet alleen door de ellende, die daardoor over de bevolking wordt gestort, maar omdat daardoor het geestelijk en zedelijk peil der werkloozen naar spreker vreest meer zal dalen dan totnutoe. Spreker hoopt, dat het College bereid zal zijn een eenigszins bevredigend antwoord te geven. Voorstel van Eek c.s. inperking der werkloosheid, (van Stralen e.a.) De heer van Stralen zegt, dat het zeer belangrijke voorstel van de sociaal-democraten niet de waardeering, maar ook niet de behandeling heeft ondervonden, waarop het aanspraak mocht maken. Uit het praeadvies van het College is duidelijk merkbaar, dat daar iemand aan het woord is, die gering schattend denkt over de pogingen, vroeger en ook nu door de sociaal-democraten gedaan om in de gevolgen van deze langdurige werkloosheid en crisis te voorzien. Het zou wel zeer onjuist zijn overeenkomstig het voorstel van het College dit belangrijke voorstel voor kennisgeving aan te nemen, en daarmede uit den weg te gaan een juiste behandeling van dit groote probleem. In het praeadvies wordt geen enkel woord gezegd over de buitengewoon ontstellende gevolgen van de -werkloosheid, die ook voor Leiden zeer duidelijk zijn. Burge meester en Wethouders volstaan slechts met in een enkelen zin de beteekenis van deze poging te verkleinen. Toch is het noodzakelijk, dat deze zaak in haar vollen omvang nogmaals in den Baad aan de orde komt. De langdurige werkloosheid heeft dermate ontstellende gevolgen, dat met buitengewone middelen tegen deze ramp moet worden gestreden. De werkloosheid is op dit oogenblik grooter dan zij ooit in de zomermaanden is geweest. Bij de Arbeidsbeurs ston den ingeschreven op 31 Augustus 1933 2563 werkloozen; op 31 Augustus 1934 was het aantal 3383. Yoor het aantal werkloozen in de bouwvakken enz. gelden de volgende cijfers 31 Aug. 1933. 31 Aug. 1934. betonwerkers 43 65 grondwerkers 70 82 metselaars 64 103 opperlieden 60 71 timmerlieden 135 142 metaalbewerkers 413 530 transportarbeiders 502 655 textielarbeiders 177 267 In de gemeente Leiden neemt het aantal werkloozen dus in zeer belangrijke mate toe. Deze cijfers bevestigen niet de juistheid van de bewering van het College, dat het de werkverruiming zooveel mogelijk bevordert. Indien het juist zou zijn, dat Burgemeester en Wethouders streven naar vermindering van het aantal werkloozen, zou het moeten blijken uit de cijfers, die voor de bouwvakken gelden, want de bouwvakarbeiders zouden bij de werkverruiming het eerst aan de beurt komen. Spreker vindt de werkverruimingspolitiek van het College niet juist en sluit zich te dien aanzien volkomen bij het betoog van den heer van Eek aan. Toen de heer van Eek zei: ,,er is nu lang genoeg gepraat, er moeten daden verricht worden", werd van alle zijden geïnterrumpeerd: „zeer juist." Een opmerking als die van den heer van Eek is echter volkomen op haar plaats. Wanneer men over deze zaak blijft spreken en daarop geen maatregelen en daden volgen, dan heeft ook het praten geen beteekenis. Het College moet een anderen weg inslaan en eindigen met het altijd weer terugkeerende verweer, dat het doet wat mogelijk is; het moet dan ook inderdaad op krachtige wijze de werkloosheids bestrijding ter hand nemen, zooals in het voorstel aangegeven. Spreker is in dit verband benieuwd naar de werken, vanwege het College in het laatste jaar uitgevoerd en vooral naar het aantal arbeiders, die daarbij werk hebben gevonden; daarop vooral komt het aan. Bij de werkobjecten, door sprekers fractie aan de orde gesteld, zijn inderdaad plannen en werken, geschikt om een groot aantal arbeiders te werk te stellen. Hoe staat het verder met de demping van het Levendaal? Er is eenige tijd verloopen sinds de Baad tot uitvoering van dit plan besloot; hoe staat het nu met de mogelijkheid tot uitvoering van dit plan? Spreker heeft van bepaalde zijde vernomen, dat het voorloopig nog wel niet aangepakt zal worden. Hoe staat het daarmede? De heer Romijn zegt, dat de heer van Stralen tegen de Levendaal-plannen gestemd heeft en waarom interesseert hij zich er dan voor? De heer van Eek zegt, dat de heer Bomijn toch weet, waarom de sociaal-democraten tegengestemd hebben. De heer van Stralen zou dus volgens den Wethouder niet mogen informeeren naar de mogelijkheid van uitvoering van een werk, waar de sociaal-democraten om bepaalde redenen tegen hebben gestemd. Niettemin vraagt spreker met veel belangstelling, hoe het daarmede staat, omdat dat het eenige werk van eenige beteekenis is, dat hier sinds geruimen tijd aan de orde is gesteld. Hoe staat het verder met de onder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 16