DINSDAG 4 SEPTEMBER 1934.
387
Voorstcl-van Eek c.«. inperking der werkloosheid,
(van Eek e.a.)
het College over dit voorstel heeft op te merken, is zoo bui
tengewoon mager, dat spreker het eigenlijk geen praeadvies
mag noemen. Tenslotte stelt het College dan ook voor, het
voorstel voor kennisgeving aan te nemen. Spreker neemt
aan, dat het niet de bedoeling van het College is geweest
om de beteekenis van het voorstel der sociaal-democraten
te kleineeren, hoewel het er uit gelezen zou kunnen worden.
Meer nog dan uit hetgeen het College niet zegt dan uit het
geen het wel zegt, vloeit voort de hulpeloosheid in het algemeen
in burgerlijken kring tegenover de werkloosheid en de crisis.
Men wil wel wat doen, maar in het algemeen staat men op
het standpunt: afwachten tot er betere tijden komen; zien
de touwtjes aan elkaar te knoopen, de zaken gaande houden,
en dan hopen, dat de verandering in de economische ver
houdingen tenslotte ook wel eenige beterschap zal brengen.
Spreker vreest, dat afwachten den toestand slechter zal
maken, ook economisch en zeker geestelijk. Economisch
omdat van dat afwachten in de eerste plaats het slachtoffer
wordt de groote massa van de bevolking, het proletariaat,
dat het minste weerstandsvermogen heeft; bij vermindering
der inkomsten wordt het proletariaat het eerste geteisterd
door gebrek en ellende; reserves bezit het niet. Bovendien
is de Regeering voortdurend bezig met maatregelen, die
strekken om het inkomen van de groote massa der bevolking-
omlaag te drijven; spreker wijst op de houding der Regeering
tegenover de loonen en de werkloozenuitkeeringen. Daardoor
wordt niet alleen economisch groote schade aangericht, maar
moet ook het geestelijk en zedelijk peil van de bevolking
dalen. Aan alle weerstandsvermogen komt tenslotte een
einde. Spreker echter meent, dat men niet bij de pakken
moet neerzitten, maar dat men moet aanpakken; alles ig
beter dan eenvoudig niets doen en afwachten tot betere
verhoudingen aanbreken; dan bewijst men tenminste de daad
kracht, de overtuiging, den levensmoed te bezitten om iets
te doen. In het voorstel der sociaal-democraten zijn opgesomd
een reeks voor de hand liggende maatregelen; zij hebben
niet ver gezocht naar verschillende werken, maar die ge
nomen, die binnenkort tot stand kunnen komen huns inziens.
Er staan op dit lijstje werken, die reeds aangenomen zijn;
dit bevestigt sprekers bewering, dat zij niet in het wilde
gezocht hebben naar allerlei werken, maar dat zij zich als
practische menschen afgevraagd hebben: welke werken
komen het eerst in aanmerking.
De heer Goslinga: Welke werken het eerst aan de orde
zouden komen!
De heer van Eek zegt, dat toen dit voorstel werd ingediend,
die werken nog niet aangenomen waren.
De heer Splinter merkt op, dat de heer van Eek toen wel
wist, dat ze aan de orde zouden komen.
De heer van Eek ontkent dit.
De heer Splinter houdt zijn opmerking staande. De heer
van Eek moet nu niet zoo onschuldig doen.
De heer Wilbrink meende, dat volgens de verklaring van
de sociaal-democraten alles, wat in de commissies wordt
behandeld, besproken wordt in de sociaal-democratische
fractie.
De heer van Eek staat dus op het standpunt, dat de publieke
lichamen in dezen tijd hebben te zorgen voor vermeerdering
van werk. De uitvoering van werken bezorgt den arbeiders
hoogere inkomsten dan zij als steunuitkeering ontvangen en
brengt ook ander werk (b.v. aanvoer en bewerking van
materialen) met zich. Het bedrijfsleven staat thans nagenoeg
stil en daarin moet verandering komen. De publieke lichamen
moeten een stuwende kracht uitoefenen, waardoor de productie
weer aan den gang komt. Dezer dagen las spreker van den
secretaris van de Kamer van Koophandel voor Tilburgvoor
zoover spreker weet geen partijgenoot van hem de merk
waardige uitspraak, dat door de verlaging der loonen en der
steunuitkeeringen de Tilburgsche textielindustrie aan den
rand van den afgrond was gebracht. Hieruit blijkt, dat zij,
die niet behooren tot de arbeiders of de werkloozen, door
het systeem van vermindering van de inkomsten der groote
massa zeer gedupeerd worden.
Het verstrekken van nuttigen arbeid blijft de gezondste
wijze van bestrijden der werkloosheid. Eenige jaren geleden
zou men het onmogelijk geacht hebben, tientallen millioenen
guldens te besteden aan de steunverleening, waarvoor de
betrokkenen niets anders hadden te doen dan stempelen en
Voorstel-van Eek c.s. inperking der werkloosheid,
(van Eek.)
langs de straat loopen. Thans geschiedt het. Is het niet ver
standiger 2 of 3 maal zooveel uit te geven, maar daarbij
iets te verkrijgen, dat economische waarde heeft, dan deze
bedragen te betalen en daarmede niets anders te bereiken
dan dat de betrokkenen in het leven blijven, maar te weinig
ontvangen om behoorlijk te kunnen bestaan en voortdurend
mopperen?
Het loonpeil moet bij de uitvoering der werken gehand
haafd worden. Hoe beter het loonpeil is, des te meer beant
woordt de maatregel aan zijn doel.
Er is een onderverbruik van de groote massa der bevolking
en daardoor ontstaat een te groote voorraad van producten.
Van deze omstandigheid, dat er meerder werk moet komen,
moet men geen gebruik maken om te trachten de loonen
en uitkeeringen te verlagen. De sociaal-democraten zijn
tegenstanders van deze verlaging. De sociaal-democraten
hebben zich echter op het standpunt gesteld dat, wanneer
die werken tot stand zouden kunnen komen door een bijdrage
uit het Werkfonds, zij dit niet bij voorbaat moesten afwijzen.
Zij weten, dat dit tengevolge heeft verlaging van loonen;
zij achten die een ramp, maar werkloosheid is ook een ramp.
Wanneer in deze zeer moeilijke omstandigheden, in dezen
noodtoestand, door het loon iets te verminderen reeksen
van arbeiders aan het werk kunnen komen, dan meenen zij
dat zij, om het grootere kwaad te keeren, het kleinere moeten
aanvaarden. De sociaal-democraten staan echter op het
standpunt, dat als het eenigszins mogelijk is, de loonen op
peil moeten blijven. Dit moet zijn het begin van de ver
levendiging. De publieke lichamen kunnen met verlies
produceeren en werken verrichten, omdat daarbij ook dit
element in aanmerking komt, dat daardoor de economische
toestand verbetert, terwijl particulieren dat niet kunnen.
Dit is het begin om te trachten den crisistoestand zooveel
mogelijk te bestrijden. Met alleen is noodig de economische
verheffing, maar ook dat terugkeert de levensmoed, het
geloof dat men iets doen kan tegen al die ellende. Het fatale
is, dat men denkt dat men alles over zich heen moet laten
gaan, dat men moet aanvaarden alles wat gebeurt, dat men
zegt: wij zullen de zaak gaande houden, maar er is geen
mogelijkheid verandering te brengen. Dat is het ergste wat
gebeuren kan in deze dagen, als men geen geloof meer heeft,
dat het veranderen kan, als de werkloozen van 30 of 40 jaar
oud de gedachte hebben: wij zullen ons geheele verdere
leven moeten stempelen. Dat wordt een wanhoopsstemming.
Het voorstel is niet alleen nuttig om de betrekkelijk kleine
verbetering, die voor Leiden door groote werken verkregen
zal kunnen worden, maar ook omdat daardoor de geestes
gesteldheid wordt verbeterd, omdat men daardoor het
gevoel krijgt: wij kunnen er iets aan doen. Daarom vooral
is dit voorstel door sprekers fractie ingediend.
Publieke lichamen hebben ook een ethischen plicht. Zij
moeten rekening houden met de geldmiddelen; ook de ge
meente heeft het niet voor het opscheppen, maar zij heeft
zich af te vragen: hebben wij in deze moeilijke dagen, nu
het geestelijk en zedelijk peil van de bevolking daalt, niet
den zedelijken plicht om te trachten door onze houding,
doordat men ziet dat wij tenminste doen wat gedaan kan
worden, daarin eenige verandering te brengen. De financieele
toestand van Leiden is niet gunstig, maar toch beter dan
die van menige andere gemeente. Kan Leiden nu niet ook
wat meer doen en b.v. trachten de bevolking wat meer
tegemoet te komen door uitbreiding te geven aan productieve
werken?
Spreker komt nu tot wat dan doorgaat voor het praeadvies.
Het College heeft er zich van afgemaakt door een beleefdheids-
of een verlegenheidspraatje te maken over de voorstellen van
de sociaal-democraten.
Het College heeft in de eerste plaats een reeks van werken
opgenoemd, voor de uitvoering waarvan zij steun uit het
Werkfonds hebben gevraagd. Daaraan hebben Burgemeester
en Wethouders toegevoegd het maken van een tunnel onder
den Rijnsburgerweg, een werk, dat sprekers fractie met het
oog op de kosten niet heeft durven vragen. Spreker heeft
met instemming de mededeeling ontvangen, dat zij daarvoor
steun aan het Rijk hebben gevraagd. Yerder laten Burge
meester en Wethouders zich hierover niet uit.
Is nu de uitvoering van deze werken afhankelijk van de
toezegging van het Rijk? Uit geen enkele toezegging blijkt,
dat Burgemeester en Wethouders de uitvoering van ver
schillende werken willen voorbereiden. Uit de opmerking,
dat de andere groote werken samenhangen met het maken
van den tunnel, leidt spreker af, dat die werken niet uitge
voerd zullen worden, wanneer ook de tunnel niet wordt
gemaakt.
Burgemeester en Wethouders hopen voortgang te kunnen
maken met het bouwrijp maken van bepaalde gronden,