386
DINSDAG 4 SEPTEMBEE 1934.
Voorstel-van Eek c.s. inperking der werkloosheid,
(van Eek.)
De persuitingen, die spreker gelezen heeft, hebben hem
ten deele verbaasd en ten deele geërgerd. Ze hebben spreker
verbaasd voor zoover men er in tot uitdrukking bracht, dat
door het op touw zetten en het doorzetten van de adres
beweging eigenlijk iets onbehoorlijks zon geschieden. Bij het
huisbezoek, waaraan spreker zelf heeft deelgenomen, heeft
men den weerklank van deze persstemmen gehoord. Men
kwam bij personen, die het met het doel eens waren, maar
meenden de zaak te kunnen overlaten aan den Eaad. Deze
uiting getuigt van een misverstand omtrent het wezen van
het petitierecht, dat een onderdeel is van de democratie.
De Grondwet bepaalt, dat ieder het recht heeft verzoeken
aan de bevoegde macht in te dienen, mits schriftelijk, waarbij
ieder verzoekschrift persoonlijk geteekend moet zijn. Het is
dus een grondwettig recht zich schriftelijk met een verzoek
tot de bevoegde macht te richten; daaruit is te verstaan
dat hij, die zich tot die macht wendt, zelf niet de macht
en de bevoegdheid heeft om te beslissen over de zaken, die
hij vraagt, maar zich wendt tot de macht, die daarover te
beslissen heeft. Ook deze adresbeweging heeft dus tot voor
waarde, dat de onderteekenaars zelf niet de macht en de
bevoegdheid hebben, hun wenschen zelf te verwezenlijken,
maar dat zij zich wenden tot een college, dat daartoe volgens
spreker wel in staat is. Het is toch natuurlijk, dat in dezen
tijd, terwijl zoo ontzaglijk veel ellende geleden wordt, terwijl
hetgeen totnutoe gebeurde totaal onvoldoende is, de gedachte
opkomt om te trachten daarin verandering te brengen door
een gezamenlijke adresbeweging, door zich in een verzoek
schrift gezamenlijk te uiten. Bij het tegenwoordig kiesrecht
worden de afgevaardigden slechts eens in de 4 jaar gekozen.
Men zegt: dat zijn de vertrouwensmannen; him moet men
het overlaten; echter heeft slechts om de 4 jaar een stemming
plaats; in dien tijd kan er ook door de omstandigheden, een
verandering in de gezindheid gekomen zijn. Het kan noodig
en gewenscht zijn, dat door een adres de ingezetenen zich
tot de bevoegde macht wenden, zeggende: onder deze om
standigheden wenschen wij, dat dit tot stand komt; het is
ook mogelijk, dat volgens hen de bevoegde macht niet vol
doende diligent is en niet snel genoeg werkt. Het is volkomen
normaal en natuurlijk, dat onder deze omstandigheden een
dergelijke adresbeweging werd georganiseerd; men moet zich
verwonderen, dat dat onder de tegenwoordige omstandig
heden niet meer gebeurt.
Spreker heeft zich geërgerd over de wijze, waarop over
dit petitionnement is geschreven; hij doelt in hoofdzaak op
de uitspraak van de anti-revolutionnaire kiesvereeniging, die
dit een politiek spelletje noemde. Daartegen kan men zich
niet verdedigen; men kan niet bewijzen, dat het ernst is;
men verlaagt het peil van het debat door dergelijke dingen
te berde te brengen; dan wordt niet meer gestreden over de
hoofdzaak, over den inhoud van wat gevraagd wordt, over
de mogelijkheid van verwezenlijking, maar dan wordt,
dikwijls scherp, gedebatteerd over de vraag of men het
werkelijk eerlijk bedoelt. Spreker protesteert daartegen; hij
gaat daarop niet verder in; het is ook eigenlijk beneden peil.
Men heeft de opmerking, dat de adresbeweging een krach-
tigen steun geeft aan de ingediende voorstellen, bestreden
met de bewering, dat eigenlijk alleen de roode kiezers het
petitionnement hebben geteekend en het adres dus slechts
uiting geeft aan hetgeen onder de sociaal-democraten en
hun geestverwanten leeft.
Op zich zelf zou het niet zonder beteekenis zijn, indien
men kon zeggen, dat de 11 leden der sociaal-democratische
fractie spreken namens degenen, die hen tot leden van den
Eaad hebben gekozen. De bewering is echter onjuist, aange
zien het aantal onderteekenaren ontzaglijk veel grooter is dan
de aanhang, dien de sociaal-democraten hebben. Uit eigen
ervaring en ook uit de rapporten van de andere huisbezoekers
is het spreker bekend, dat reeksen van personen, die niet
tot de sociaal-democraten of de geestverwanten van dezen
behooren, het petitionnement hebben geteekend, omdat zij
het met den inhoud van het adres eens zijn. Ook in de buurten
van de bourgeoisie en de winkeliers is vrij aardig geteekend.
In de gesprekken, die spreker en andere huisbezoekers met
verschillende personen hadden, bleek, dat de laatsten tee
kenden om den inhoud van het adres en niet om het feit,
dat het door socialisten werd aangeboden.
Er is een becijfering gemaakt (alweer van de zijde der
anti-revolutionnairen, wien de adresbeweging een beetje
zwaar op de maag schijnt te liggen), waaruit zou moeten
blijken, dat men op een aantal van 14.000 handteekeningen
had kunnen rekenen. Het is mogelijk, dat de cijferaar een
goed financier is, maar van een petitionnement en een
adresbeweging is hij niet op de hoogte. Indien men met een
lijst ter onderteekening komt bij personen, die het eens zijn
met hetgeen op de lijst staat, ondervindt men hoeveel moei-
Voorstel-van Eek e.s. inperking der werkloosheid,
(van Eek e.a.)
lijkheden men te overwinnen heeft, voordat de handteekening
geplaatst wordt.
De heer Bosman merkt op, dat niet alle inwoners even
onnoozel zijn.
De heer van Eek zegt, dat het herhaaldelijk voorgekomen
is, dat de vrouw wel sympathie betuigde, maar toch niet
teekende als de man niet voorging. Zoo'n petitionnement
loopt niet zoo vlot van stapel als men wel eens denkt; niet
juist is, zooals die schrijver zeide, dat het verzamelen van
alle handteekeningen van menschen, die rood gestemd hebben
wel heel gemakkelijk achtte. Bovendien kent men hen niet;
dikwijls zitten zij in buurten, waar men hen niet verwacht.
Verder zegt die schrijver, dat daarbij ook de stemmen van
de communisten zijn. Spreker ontkent dit; de communisten
hadden bezwaar tegen onderteekening van dit petitionnement.
Dit beteekent echter, dat men in plaats van hun stemmen
andere gekregen heeft. Ook gaat die redeneering niet op om
de volgende reden. Men moet eens op huisbezoek uitgaan
om te veten hoevelen thuis zijn. Er wordt gezegd: er zijn
2.000 jongeren bij, maar die vindt men op zomeravonden
niet thuis. Velen waren niet thuis en den volgenden keer ook
niet. Onjuist is dus de bewering, dat hierop alleen sociaal
democraten of socialisten geteekend hebben; duizenden van
andere richting hebben mede sympathie betuigd en daarmee
kracht gegeven aan het voorstel der sociaal-democraten. Dit
is verheugend, omdat daaruit blijkt, dat men nog iets ver
wacht van het optreden van den Eaad. Het is zeer ernstig,
als de ingezetenen van de publieke lichamen niets meer
verwachten; dat zou de ondergang kunnen worden van de
parlementaire democratie. Daarom is het verheugend, dat
de huisbezoekers moed, lust en ijver gehad hebben eiken
avond op stap te gaan, maar ook dat zij zoo veel instemming-
gevonden hebben en dat men zoo druk geteekend heeft.
Dit voorstel teekent den toestand, waarin men verkeert.
De economische toestand is ontzaglijk ongunstig, omdat
allerwegen de inkomsten dalen; natuurlijk oefent dit in het
algemeen op den economischen toestand een zeer neer-
drukkenden invloed uit. Bovendien blijft de werkloosheid
de bevolking geeselen; wanneer zelfs de werkloosheid iets
verminderde, zou de toestand nog ernstiger worden dan hij
nu is, omdat door de langdurige werkloosheid het geestelijk
en stoffelijk weerstandsvermogen vermindert. Men verliest
den moed. De kleine reserve verdwijnt. Hoe onbegrijpelijk
het ook moge zijn, thans neemt de werkloosheid weer toe.
De uitkeeringen dalen voortdurend. Uit de gepubliceerde
resultaten van het onderzoek, ingesteld door een commissie
in Den Haag, blijkt, dat tot nu toe enkele gevallen van onder
voeding voorkwamen. Ha het onderzoek zijn de uitkeeringen
in belangrijke mate verlaagd, zoodat in menig gezin althans
in den a.s. winter gevaar voor ondervoeding dreigt.
De toestand wordt nog ongunstiger, doordat de publieke
lichamen hun subsidies aan de particuliere instellingen, die
zich bezighouden met het lenigen van den nood, verminderen.
Erger nog dan de stoffelijke ontbering is de vertwijfeling,
het cynisme en ten slotte de wanhoop, waartoe men geraakt.
Dit leidt, zooals men in Amsterdam heeft gezien, tot het
begaan van zeer betreurenswaardige daden, die door de
sociaal-democraten zonder voorbehoud worden afgekeurd en
waarin zij absoluut geen heil zien, maar waarvan zij de diepe
oorzaken toch zoeken in de treurige economische verhou
dingen.
Biet spreekt vanzelf, dat in deze omstandigheden de sociaal
democratische fractie van den Leidschen Eaad zich beraden
heeft omtrent de middelen, die kunnen worden aangewend
tot verbetering van den toestand. Zij is daarbij uitgegaan
van de droevige werkelijkheid, dat de werkloosheid alleen
kan worden opgeheven door internationale maatregelen en
dat in het kapitalisme de werkloosheid niet meer zal ver
dwijnen. Alleen in de kapitalistische maatschappij is het
mogelijk, dat er ellende heerscht, omdat er overvloed is.
Ook wanneer men van deze overweging uitgaat, moet men
erkennen, dat het de plicht van het Eijk en de gemeente is,
de maatregelen te nemen, die de ellende eenigszins ver
zachten. In de eerste plaats is het de taak van de gemeente,
welker bestuur veel dichter bij de bevolking staat, veel
beter de nooden, wenschen en verlangens van de bevolking-
kent dan de regeering van het Eijk of de provincie.
Sprekers fractie heeft haar voorstel niet bij de begrooting
ingediend, omdat zij vreesde, dat het dan zou verdrinken in
den stroom van voorstellen, die daarbij worden behandeld
en zij een uitvoerige bespreking van het voorstel wenschte.
Burgemeester en Wethouders hebben over het voorstel
een soort van praeadvies uitgebracht. Spreker zegt met
opzet „soort", want eigenlijk is het geen praeadvies. Wat